Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/386

Deze pagina is gevalideerd

— 374 —

in één opzigt nogtans wijken de walvischachtige dieren van al de overige zoogdieren af. De overige zoogdieren zijn viervoetige dieren; bij de walvisschen en al de daarmede in ééne orde verbonden zwemmende zoogdieren, de dolfijnen enz., ontbreken de achterste ledematen geheel, en zijn de voorste tot vinnen vervormd, waarin de vingers verborgen zijn, die uitwendig volstrekt niet onderscheiden kunnen worden. Dit gemis van achterste ledematen merkt men ook op bij den Dugong en den Lamantijn of Zeekoe, welke daarom met de walvischachtige dieren in de rangschikking vereenigd worden. Bij den Walrus en bij de Zeerobben vindt men daarentegen vier ledematen, en deze dieren moeten derhalve niet tot de walvischachtige dieren gerekend worden.

Wij kunnen thans, na het voorafgaande, in weinige trekken opgeven, door welke bijzonderheden de walvischachtige dieren zich onderscheiden. Zij zijn dieren met een inwendig geraamte, of, gelijk men in de wetenschappelijke taal der natuurlijke geschiedenis gewoon is te spreken, zij behooren tot de groep der gewervelde dieren eene uitgestrekte, veelomvattende groep, die de visschen, de kruipende dieren, de vogels en zoogdieren omvat. Door het voortbrengen van levende jongen, door de ademhaling met longen en het warme bloed moeten zij onder de zoogdieren gesteld worden; en in deze klasse vormen zij eene eigene orde, die door het gemis van achterste ledematen onderscheiden is, terwijl al de overige zoogdieren vier pooten bezitten.

De gedaante der walvischachtige dieren is naar den vorm der visschen ingerigt. Zij hebben eenen dikken en krachtigen staart, die met eene breede vin eindigt, welke niet loodregt geplaatst is, zoo als de staartvin der visschen, maar die zich in de breedte waterpas uitspreidt. Hierdoor zijn deze dieren in staat zich schielijk naar omhoog te heffen, om aan de oppervlakte der zee lucht te kunnen scheppen. Terwijl de gelijkvormigheid met visschen zich slechts tot de uitwendige gedaante bepaalt, ontbreekt ook bij de walvisschen eene zwemblaas, die bij vele visschen aanwezig en tegen de ruggegraat gelegen is, en die eene vermindering van het soortelijk gewigt dezer dieren moet veroorzaken. De kop, die bij vele dezer dieren zeer groot is,