Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/401

Deze pagina is gevalideerd

— 389 —

een helm vertoont, aan de lage rugvin en de lange, smalle, puntig uitloopende borstvinnen. Er zijn in elke kaak aan weerszijde van 9 tot 11 kegelvormige, korte, eenigzins naar voren gekromde tanden. Bij twee voorwerpen aan het strand telde ik er elf[1]. Het dier behoort tot de grootste dolfijnen-soorten, en bereikt eene lengte van ruim twintig voet.

Door welken naam zullen wij dezen dolfijn in het nederduitsch aanduiden? Ik weet het niet. Hadden onze nieuwsbladen in plaats van al die onbeduidende namen ons slechts het getal tanden, die toch bij den geopenden mond zoo ligt te tellen waren, of den vorm van den kop beschreven, ik had ter bepaling der soort niet naar Goedereede behoeven te reizen. De benaming van traanvisch, in sommige nieuwsbladen gebezigd, is in der daad belagchelijk[2], en doet ons denken, dat de natuur voor de meeste menschen is, 't geen de wetenschap, volgens schiller, voor menigeen,

"Eine tüchige Kuh, die ihn mit Butter versorgt".

Terwijl zij voor ons is:

"Die hohe himmlische Göttin,"

wenschen wij vurig, dat hare kennis bij ons meer worde uitgebreid, en het getal harer onderzoekers en vereerders aangroeije.

Met nog een tweetal bijzonderheden willen wij de beschouwing der dolfijnen en dit geheele opstel besluiten. Vooreerst moeten wij opmerken, dat al de door ons vermelde en de meeste door ons met stilzwijgen voorbijgegane soorten eene rugvin bezitten, maar dat er ook een drietal soorten is, zonder vin op den rug. Het is noodeloos deze soorten in eene afzonderlijke groep, een geslacht of ondergeslacht, bijéén te voegen, omdat deze afwezigheid van rugvin met geene andere kenmerken der bewerktuiging verbonden is. Als voorbeeld van zulke dolfijnsoorten zonder rugvin noemen wij slechts

  1. De schedel is van voren breeder, dan bij de meeste overige soorten; van boven is het vlak der aangezigtsbeenderen eenigzins hol. Cuvier heeft opgemerkt, dat er, onder den naam van een narwal-schedel, in camper's werk over de Cetaceën een tandelooze schedel van Delphinus globiceps is afgebeeld.
  2. Een man uit den beschaafden kring noemde deze Cetaceën in een gesprek zelfs tonijnen, maar bewees daardoor slechts, dat hij nog onkundiger in de natuurlijke geschiedenis was, dan onze berigtgevers in de nieuwsbladen.
26*