— 395 —
of Zourapheta der Arabieren, de Deba der Chaldeën, de Naip der Hottentotten, de Kameelpardel der Ouden.
"De giraffe," zegt een begaafd schrijver, "is niet dat, wat zij schijnt, en schijnt niet dat, wat zij is; ook is zij dat niet, wat zij niet is, maar is alles en niets te gelijker tijd." Wat is alzoo de giraffe? De Ouden beweerden ook hier: een natuurwonder, een der zonderlingste voortbrengselen van Afrika. Daarom achtte zelfs Caesar het niet beneden zijne waardigheid, de giraffe als symbool van het onderworpene Afrika reeds 46 jaren vóór Christus te Rome in den Circus te vertoonen, en de Sultans van het Oosten vergaten haar niet ligt onder de geschenken, bestemd voor huns gelijken. Wat kan het zijn, dat de giraffe verhief tot het onderwerp van zulk eene opmerkzaamheid? De boven aangehaalde schrijver, th. mundt, moge in zijne Weltfahrten zijne paradoxe stelling zelf ophelderen.
"Nooit," zegt hij, "heeft de Natuur op eene zoo treffende wijze belagchelijkheid en verhevenheid, schoonheid en leelijkheid in een beeld vereenigd, als in dit wonderbare schepsel, en zij heeft die eigenschappen niet bloot uitwendig bijeengevoegd, maar er werkelijk eene éénheid, een' schilderachtigen typus uit geschapen. Linnæus heeft de giraffe, die zich trouwens bij den eersten opslag dadelijk als een viervoetig hertachtig zoogdier voordoet, onder de klasse der herten gesteld. Maar wat is een eenvoudig hert vergeleken met het veelsoortige, veelomvattende begrip eener giraffe, die reeds door haren uitwendigen bouw alle klassifikatiën der natuuronderzoekers te schande maakt, en bij welke het gemoedelijke en geheimvolle van haren aard mede in rekening moet worden gebragt, wanneer men zeggen en beoordeelen wil, wat eene giraffe is! De kop is zeker hertachtig, maar reeds de merkwaardige kegelvormige hoornen op het harige voorhoofd, welke in haar wezen in de gansche dierenwereld op zich zelve staan, geven aan den kop der giraffe eene afwijkende gedaante. Dan ziet men ook tevens, dat zij de ooren eener koe heeft, en wanneer men hare pooten tot aan de hoeven toe beschouwt, meent men een oogenblik lang een paard te zien. Daarentegen zou men zweren een panther te zien, als men let op de witgraauwe en geelachtige grondkleur der huid. Wat echter het