Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/408

Deze pagina is gevalideerd

— 396 —

wezenlijkste van de giraffe is, is haar schoone en verbazend lange hals, die eigenlijk het dier eerst tot datgene maakt, wat het is. Deze hals bezit eene veerkrachtige bewegelijkheid en eene menigvuldigheid van uitdrukking, die de grootste verbazing moeten opwekken, en die men zijne wezenlijke bewondering niet zou kunnen ontzeggen, zoo men niet tegelijk door de dolle bizarrerie van dezen hals tot een onuitputtelijk lagchen werd genoopt."

Natuurlijk is de gestalte des diers overeenkomstig met deze bizarrerie van den bouw en der beweging van den hals. Geen wonder, wanneer nu eene dichterlijke phantasie in het majestueus verheven hoofd een aristokratischen trots, in den diep nedergebogen hals een piëtistischen demoed, in den schommelenden gang eene sierlijke pedanterie meent te zien. "De giraffe," voegen wij met bojumil goltz er bij, "bezit eene sierlijke pedanterie, eene symmetrische asymmetrie, eene in balans gehoudene overwigtigheid, eene harmonische wanschapenheid, eene belagchelijke grootschheid, eene imposante potsierlijkheid. De giraffe vertoont eene symboliek in de halsbewegingen, waardoor de elkander 't meest wedersprekende karakters worden uitgedrukt: trots en majesteit in de wijze waarop zij den kop draagt en op alles nederziet, eene nederige gerustheid en naïveteit, wanneer zij halmen van den grond verzamelt, een navorschenden en diplomatischen geest in de ooghoeken, wanneer zij luisterend de koe-ooren spitst en trekkende bewegingen naar de eene zijde maakt." Inderdaad drukt dit vrij wel den algemeenen indruk uit, dien de toeschouwer bij het bezien eener giraffe ontvangt; een indruk, die in het jaar 1837 geheel Parijs bezig hield en de giraffe van den plantentuin tot eene gebeurtenis van Frankrijk maakte.

Men zou meenen, dat onze beide schrijvers, als minder in de Zoölogie ervaren, eene des te grootere verbeeldingskracht bezeten moeten hebben, terwijl de een van hen de giraffe in den Parijschen plantentuin, de ander eene in Egypte bewonderd heeft. Geenszins! Ook de wezenlijke Zoöloog kan een dergelijken indruk niet van zich afweren. Dit betuigt ons de geestvolle reiziger lichtenstein. Hij was over de grenzen van het Kaapland aan de Oranje-rivier in het land der Boschmannen en Beetjuanen, als hij, door een Hottentot