Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/411

Deze pagina is gevalideerd

— 399 —

achtige kop met eironde neusgaten, de koepelvormig over de onderlip heenhangende, met sterke borstelharen bezette bovenlip, met de koeachtige, aan den wortel en de voorzijde witte, van achteren bruinachtige ooren, die kegelvormige, lichtbruine, aan de spits afgeronde en naar mate van den ouderdom des diers met zwarte borstels voorziene horens—zij geven met elkander den typus des herkaauwers te kennen. Doch ook dit niet zonder een wezenlijk onderscheid. Die hoornen zijn geheel anders gevormd dan die van andere herkaauwende dieren. Terwijl zij bij deze laatste voortzettingen der huid zijn, die rusten op een met den ouderdom grooter wordend uitsteeksel van het voorhoofdsbeen, zijn zij bij de giraffen de meer ontwikkelde voorhoofdknobbels zelve, slechts bedekt met de huid des voorhoofds. Letten wij eindelijk op de aan een paard herinnerende, tot op het midden van den rug loopende manen, op den dunnen met een' langen en zwartharigen kwast eindigenden staart, op den eigenaardigen beenigen knobbel boven den neus, die een hoorn gelijkt, op de kastanjebruine iris en den ronden oogappel, en op de vier tepels van het wijfje, dan is het uitwendige beeld van ons dier der woestijn voltooid.

Zeker een dichterlijk beeld, zonderling als het vaderland, dat het voortbrengt, en toch daarbij een beeld der zachtmoedigheid, die eene toevlugt zoekt in de diepste stilte der Natuur, in woestenijen en de naar steppen gelijkende karroo's, van Opper-Egypte tot de Kaap, en die, door zijn zamenstel van het praktische leven uitgesloten, slechts leeft voor zich en de zijnen. Doch evenals de vergiftigde pijl van den Boschjesman dat verbond vaak gewelddadig verstoort, om het witste, teederste wildbraad van Afrika, en het vaste beenmerg, en de kostbare voor schoenen en waterzakken geschikte huid, en de staartharen tot het vastmaken van ijzeren of koperen armringen magtig te worden, even zoo dikwijls wordt dat verbond gestoord door den gevreesden koning der woestijn, den leeuw. Hij is het, die loert in het riet der plassen, waar gazellen en giraffen drinken. Het is hier, dat hij, gevolgd van scharen van hyaena's, de giraffe zich tot rijpaard uitkiest, zooals men er nooit een zonderlinger zag. Hij slaat zijne tanden in de spieren van den nek des diers, en zijne