pingré, indien zij de Chinesche waarnemingen door biot medegedeeld, hadden gekend voor de komeet van het jaar 1264 eene loopbaan gevonden zouden hebben, nagenoeg met die, door den heer hoek verkregen, overeenstemmende en aanmerkelijk verschillende van de loopbaan der komeet des jaars 1556, door halley bepaald. Vermoedelijk zoude het dan noch in hunne noch in iemands gedachte zijn opgekomen, de kometen van de jaren 1264 en 1556 voor hetzelfde ligchaam te houden en de verwachting te koesteren, die in de laatste jaren tot zoo vele bemoeijingen aanleiding gaf.
Misschien zal men vragen of de loopbaan der komeet van het jaar 1264, door den heer hoek bepaald, een' toereikenden graad van juistheid bezit, om eene gevolgtrekking omtrent de overeenstemming van die komeet met de komeet van het jaar 1556 toe te laten. Op die vraag zoude ik antwoorden, dat de genoemde loopbaan naauwkeurig aan alle stellige en geloofwaardige berigten voldoet, en dat, zoo deze geene gevolgtrekking in het genoemde opzigt veroorloven, er ook nimmer eenige gegronde reden heeft bestaan om de kometen van de jaren 1264 en 1556 voor hetzelfde ligchaam te houden. De graad van naauwkeurigheid, bij de bepaling van de loopbaan der komeet des jaars 1264 bereikt, liet zich niet, even als bij de komeet van het jaar 1556, in getallen uitdrukken, maar, om die naauwkeurigheid te schatten, heeft de heer hoek aan de bestaande opgaven veranderingen toegebragt, zoo groot als hare onbepaaldheid dit toeliet en door berekening bevonden, dat daardoor geene zeer groote verandering aan de verkregene loopbaan werd toegebragt. Buitendien was het gebleken, dat zij niet meer aan de waarnemingen voldoet, indien zij derwijze wordt veranderd, dat zij met de loopbaan der komeet van het jaar 1556 zamenvalt. Het gevonden, vrij aanzienlijk, verschil moet dus merkbaar grooter zijn dan de onjuistheid der loopbaan, welke de heer hoek voor de komeet van het jaar 1264 heeft gevonden en laat zich daaruit geenszins verklaren. Nu zoude men nog kunnen vermoeden dat het verschil tusschen de loopbanen der kometen van de jaren 1264 en 1556 uit de aantrekking, die eene planeet op de eerstgenoemde heeft uitgeoefend, is voortgevloeid, en ook de gegrondheid van dat vermoeden is opzettelijk onderzocht