Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/486

Deze pagina is gevalideerd
64
OVER DE DOODE ZEE.

wel overdreven dat zelfs vogels, die over het meer vliegen, dood daarin neder vallen. Dit mag meermalen aan kleine zwakke vogels geschieden; maar vele reizigers zagen nu en dan geheele vogelvlugten zonder schade de zee oversteken.

Wel hebben sommigen gemeend sporen van dierlijk leven in enkele mosselschelpen aan den oever of in eene enkele aan het noordeinde der zee gevangen visch op te merken. Maar daar zij alleen aan de noordkust zijn opgemerkt, zijn ze zeker met de wateren des Jordaans de zee ingestroomd[1], en vonden in haar weldra den dood. Zelfs bij een mikroskopisch onderzoek van het water der Doode zee vond lynch geen spoor van dierlijk leven, zelfs geen spoor van infusoriën. Wel ontdekte de scherpe blik van ehrenberg in het door hem onderzochte water en slijk der Doode zee sporen van infusiediertjes. Maar daar dit water uit het noordelijk einde genomen was, is het nog de vraag, in hoeverre die sporen van dierlijk leven aan het instroomend Jordaanwater, of aan het afspoelsel der krijtformatiën aan den oever zijn toe te schrijven. De toevoer van water in den wintertijd toch is hoogst aanzienlijk. Uit vrij zekere watermerken schijnt te blijken dat de waterspiegel van 10 tot 15 voeten rijst en daalt. Hoe gemakkelijk kunnen vooral uit de omliggende krijtbergen de overblijfsels en pantsers van infusoriën op den slikbodem der Doode zee bezinken. Wij kunnen althans, zelfs na ehrenbergs onderzoekingen, het bestaan van dierlijk leven in de wateren der Doode zee niet voor voldingend bewezen achten.[2] Maar al mogt ook bij nader onderzoek blijken, dat dit water eenige sporen van leven bevatte, toch zoude dit voor alle dierlijk leven zoo verderfelijk water met volle regt den naam van Doode zee mogen dragen.

(Wordt vervolgd.)
 

 
  1. Robinson, II 461.
  2. Zie Ritter, Erdkunde XV 1e afd, p. 761, 779.