— 39 —
stellen; ten aanzien der verstandelijke en zedelijke minderheid van dat bastaardras heeft dit uit den aard der zaak meer moeijelijkheid in. Maar indien ook die minderheid, ligchamelijk en geestelijk, boven allen twijfel ware verheven, dan zal die toch geen het minste bewijs leveren tegen de soortelijke eenheid des menschdoms, indien niet tevens bewezen wordt, dat die zelfde ligchamelijke en zedelijke verbastering, zij het dan ook in evenredig mindere mate, het gevolg is van de vermenging van alle meer of minder verschillende rassen. Doch, voor zoo ver mij bekend is, is dit nog niet geschied.
Wat nu eindelijk aangaat het verschil in verstandelijken aanleg, dat almede als grond voor het wezenlijk en soortelijk verschil der onderscheidene menschenstammen dienen moet, zoo kan ik daarover kort zijn, daar ik vroeger[1] met betrekking tot de Negers in het bijzonder heb getracht aan te toonen, dat de mindere verstandelijke ontwikkeling van den negerstam geenszins zulk eenen grond kan opleveren, en dat zij geen bewijs is voor de onmogelijkheid eener verdere ontwikkeling, even min als de onbeschaafde toestand van onzen eigenen volksstam ten tijde van Christus geboorte voor de beschaafde Grieken en Romeinen een bewijs kon zijn, dat onze voorouders voor beschaving onvatbaar waren. Is het te verwonderen, dat men de Negers in hoogere beschaving weinig of niet ziet vorderen, dat er zelden of nooit een groot man onder hen opstaat, wanneer juist in die landen, waar alleen voor hen de gelegenheid bestaat tot het verkrijgen van zulk eene beschaving, de Vereenigde Staten namelijk, aan de verstandelijke ontwikkeling der Negers allerlei hinderpalen in den weg liggen, en zelfs hier en daar het onderwijzen van negerkinderen bij de wet op straffe verboden is? Evenwel, men moet erkennen, dat, even als de vatbaarheid en aanleg der verschillende individuen van elken stam, ook van den onzen, zeer ongelijk zijn, zoo ook de vatbaarheid en de aanleg der onderscheidene menschenstammen zeer van elkander verschillen, en dat
- ↑ Album der Natuur voor 1853. Bladz. 222.