Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/522

Deze pagina is gevalideerd
100
OVER DE DOODE ZEE.

over eene lengte van ongeveer derdehalf uur. De Arabieren beweren, dat de westzijde des bergrugs dergelijke verschijnsels aanbiedt. De zoutklompen zijn niet doorschijnend, maar hebben een donker aanzien."

Dezelfde reiziger vond ook in dit gebergte, onder een steilen rotswand, een hol van 10 of 12 voet breedte en hoogte. Hij volgde dezen gang 300 tot 400 voet in het binnenste des bergs. De zijwanden, het gewelf en den bodem, alles bestond uit vast zout. De bodem was wel met stof en aarde bedekt, maar langs den waterloop, waardoor in den regentijd eene beekje ruischt, vertoonde zich het zuivere gekristalliseerde zout.[1]

Tegen de helling van dezen zoutberg bevindt zich de merkwaardige zoutkristal, die onder den naam van lots-zoutpilaar bekend is. Lynch beschrijft dit zeldzaam natuurproduct met deze woorden. "Met verbazing zagen wij aan de oostelijke zijde van Usdum eene hooge ronde zuil, die op het aanzien van de gansche bergmassa afgezonderd boven eenen diepen, smallen en steilen afgrond stond. Wij gingen er heen om haar te onderzoeken. Het strand was een week, slijmig slib, dat met zoutkorst overtrokken en op geringen afstand van het water met brokken zout en lagen aardpek bedekt was. De zuil bestond uit massief zout, van boven met eene laag koolzuren kalk bedekt, van voren cylindrisch, van achteren als eene pyramide. Het bovenste of afgeronde deel is omstreeks veertig voet hoog en rust op een soort van ovaal voetstuk van veertig tot zestig voet boven de oppervlakte der zee. Naar boven toe neemt ze in grootte af, is op den top gebrokkeld, en is eene enkele gekristalliseerde massa. Een stuk of aanhangsel verbindt ze met den daar achter liggenden berg en het geheel is met brokken van heldere steenkleur bedekt. Hare eigenaardige gedaante heeft ze ongetwijfeld aan de werking der winterregens te danken."[2]

Reeds josefus maakt van eene dergelijke zuil melding en meent, dat zij dezelfde is, waarin lots huisvrouw veranderd werd. Ook bij de kerkvaders en bij latere Arabische schrijvers vinden wij dezelfde


  1. Robinson Palestina III bl 23–27.
  2. Lynch, Bericht, bl. 189.