Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/523

Deze pagina is gevalideerd
101
OVER DE DOODE ZEE.

overlevering, meestal met vele toevoegsels vermeerderd en opgesierd.

Ongetwijfeld staat het buitengewone zoutgehalte van het water der Doode zee, de steenzoutbeddingen in hare omstreken en het zoutdal aan het zuidelijke einde der zee met elkander in naauw verband. Deze geheele steenzoutvorming hangt zeker met de oorspronkelijke wording der groote vaste landen naauw te zamen. Volgens de nieuwste ontdekkingen in het Noorden van Afrika, zouden zich in dat werelddeel drie groote zoutgordels van het Westen naar het Oosten aan elkander evenwijdig uitstrekken. De derde van deze steenzoutrijke gordels zoude reeds op de Kaap-verdische eilanden een aanvang nemen, zich door Middel-Afrika langs de steenzoutbanken van Tegazza, Zuïla in Fezzan en de zoutrijke Oasen van Augila uitstrekken en in het zuideinde der Doode zee, in haar zoutbekken en in het zoutgebergte van Sodom eindigen. Het belangrijke verschijnsel van de steenzoutvorming in en rondom de Doode zee zoude de laatste schakel in deze keten zijn. De beroemde geoloog von buch meent, dat deze steenzoutformatie het voortbrengsel is van een vulkanisch proces langs de aardkloof, welke van den Libanon af tot aan de Roode zee doorloopt. Maar wat hier ook van zijn moge, het is wel aan geen twijfel onderhevig, dat de zoutformatie in- en rondom de Doode zee voor alle historische herinnering gaat en ten naauwste zamenhangt met de geheele vorming der vaste landen.[1]

Als wij het merkwaardig geologische karakter van het gebergte, dat de Doode zee omsluit in aanmerking nemen, en daarbij voegen, wat ons aangaande de natuurlijke gesteldheid van het water is gebleken, dan verwondert het ons niet, dat aan de boorden dezer zee slechts een zeer schrale plantengroei voorkomt, die bepaald is bij de drooge beddingen van kreken en watergoten, die doorgaans slechts in den regentijd van water zijn voorzien. Daarenboven biedt de meestal hier voorkomende plantengroei, onder den invloed der daarop werkende oorzaken en wel inzonderheid der hooge temperatuur, vele eigenaardigheden aan, die hem van dien in de andere


  1. Ritter, XV, I bl. 765.