Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/524

Deze pagina is gevalideerd
102
OVER DE DOODE ZEE.

gewesten van Palestina onderscheiden. In het algemeen schijnt de flora dezer gewesten in vele opzigten meer tot die der Indische en tropische landen te naderen.

Het is hier de plaats niet om daarover in het breede uit te weiden, daar de planten en gewassen dezer oorden nog niet met die wetenschappelijke naauwkeurigheid zijn onderzocht, die tot zekere resultaten leidt. Het zij genoeg hier slechts op een gewas opmerkzaam te maken, over hetwelk vele oude schrijvers gefabeld hebben: ik bedoel den zoogenoemden Sodomsappel.

Josefus verhaalt, dat in het oord, waar eens Sodom en Gomorra stonden, vruchten gevonden worden, "die wel eene kleur hebben aan die van eetbare vruchten gelijk, maar die, zoodra men ze met de handen plukt, zich in rook en asch oplossen."[1]

Tacitus schijnt ook daarvan kennis gehad te hebben. Hij zegt: "dat dit land alle vruchtbaarheid verloren heeft; want alles wat van zelve opkomt of met de hand gezaaid is, hetzij kruiden of bloemen, wordt zoodra het volwassen is, zwart en ledig en vergaat tot stof."[2]

Bij sommige latere reizigers, zooals della valle en maundrell, wordt van dit gewas melding gemaakt; anderen zoo als pococke en shaw hielden deze berigten voor eene hersenschim. Hasselquist meende deze vrucht gevonden te hebben in de Solarium melangena van linnaeus, maar berigt tevens, dat de vrucht van deze plant dan alleen van binnen met stof en asch is vervuld, als ze door een zeker insekt (Tenthredo) is gestoken. Seetzen was de eerste, die het er voor hield, dat de plant, die de Arabieren Oscher noemen, de zoogenoemde Sodomsappelen voortbrengt. Zij staat bij de kruidkundigen bekend onder den naam van Asclepias gigantea of procera. Men vindt haar in overvloed in Opper-Egypte, Nubië en ook in gelukkig Arabië; maar in Palestina wordt ze anders niet gevonden.

Robinson zag verscheidene zulke boomen, wier stam zes of acht duim middellijn had, en wier hoogte van tien tot vijftien voet bedroeg. De boom heeft eene graauwe, kurkachtige schors, met lange ovale bladeren. De bladen en bloesems gelijken op die van het melk-


  1. Joseph, Bell. Jud. IV 8, 14.
  2. Tacit., Hist. V, bl. 6.