Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/543

Deze pagina is gevalideerd
121
DE OORSPRONG DER PARELEN.

zij trachten te behagen. En wie zal dit afkeuren, vooral in de vrouw, voor welke de maatschappij eene dorre woestenij zoude wezen, indien zij er geen belangstelling, geen deelneming, geen liefde van andere menschelijke wezens vond? Slechts de menschenhater, die, omdat de zamenleving hem geen genot aanbiedt, als strenge zedemeester optreedt en nu den boom zoude willen uitrooijen, alleen omdat deze soms ook wel eens eenige wrange vruchten draagt, in de plaats van, door eene verstandige kweeking en gepaste snoeijing, aan de takken die rigting en groei te geven, waardoor de zich daaraan ontwikkelende vruchten zoet en welsmakend worden.

Hoe het zij, niemand zal immer in staat zijn die ingeschapen aandrift, welke zoo naauw zamenhangt met het algemeene karakter des menschen als gezellig wezen, geheel uit de dooven, en wel verre dat wij dit zouden willen beproeven, vinden wij er veeleer een voorwerp van studie in, zoowel voor den menschkundigen wijsgeer, die de grondslagen eener ware aesthetiek tracht te leggen, als van den natuurkundigen, die de verschillende tot opsiering van het menschelijk ligchaam aan de natuur ontleende voorwerpen en stoffen, uit zijn bijzonder standpunt tracht te beschouwen.

Wel is waar, heeft men den smaak dikwijls grillig genoemd en te regt, want wie weet het niet, hoe uiteenloopend geoordeeld wordt over dezelfde kleederdragt op verschillende tijden, soms zelfs door dezelfde menschen. Maar dit verwijt treft toch het eigenlijke, ware schoonheidsgevoel niet. Er zijn dingen, die door al wat mensch heet en door alle tijden heen voor schoon gehouden zijn en zullen gehouden worden, en juist deze zijn het, die uit het zoo even genoemde tweeledige oogpunt meer bijzonder onze aandacht verdienen. Als een merkwaardig voorbeeld daarvan noem ik de parelen. Van de oudste tijden af, waarvan de geschiedenis gewaagt, tot op den huidigen dag toe zijn parelen altijd beschouwd als behoorende tot de uitnemendste versierselen, en niet alleen waren het de vrouwen, die er zich mede optooiden, maar in de kroonen en scepters van Vorsten prijkten zij steeds als de zinnebeelden van rijkdom, en schitteren zij ook al minder dan de diamanten en andere edelgesteenten,