Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/554

Deze pagina is gevalideerd
130
DE MONDEN DER RIVIEREN.

sneeuw vallen of instortingen van rotsgevaarten de verbeeldingskracht prikkelen; waar zand, slib en water de eenige bouwstoffen zijn, en slechts nu en dan een hevige storm, een geweldige vloed de kalme eentoonigheid van het tafereel afbreekt. Maar niettegenstaande deze weinig aantrekkelijke vooruitzigten, zoo hopen wij nogtans op de belangstelling onzer lezers, wanneer wij in korte trekken een beeld zullen trachten te ontwerpen van de vorming van onzen vaderlandschen grond. Het kan ons doel hier niet zijn, in bijzonderheden te treden, of zelfs alle hoofdpunten te behandelen. Eene vergelijking van de vorming van ons vaderland met datgene, wat wij in andere landen waarnemen, eene aaneenknooping van daadzaken uit het heden en het verleden, ziedaar den inhoud dezer bladzijden.

Een groot deel van onzen vaderlandschen bodem is een geschenk der groote rivieren, die nog ten huidigen dage deze landen bespoelen. Onze vele klei- en zandgronden bestaan uit het gruis of afslijpsel der rotsen, waarlangs de Rijn, Maas en Schelde in haren hoogeren loop hebben gevloeid. Het is dus in de gebergten, waar wij den oorsprong van gronden als de onze te zoeken hebben. Laat ons daarom in de eerste plaats een blik werpen op de verschijnselen, welke wij in die hooge gewesten waarnemen.

In de gebergten vloeijen de regen- en sneeuwwateren langs steile hellingen, in bruischende stroomen en trotsche watervallen omlaag; deze zijn het, die allengskens tot grooter stroomen zamen vloeijen, en daarin hebben wij den oorsprong der rivieren te zoeken. Soms ontspringen die bergstroomen uit gletschers, en wij mogen onze lezers hier herinneren, hoe deze ijsvelden, als ware stroomen van bevrozen water, in de dalen omlaag glijden en op hunnen rug groote en kleine stukken der rotsen met zich voeren, die dan door de bergstroomen verder worden omlaag geworpen. Maar ook die bergstroomen, welke niet uit gletschers ontspringen, voeren stukken van rotsen naar beneden. Het regenwater, vooral door zijn gehalte aan koolzuur, werkt ontbindend op bijna alle gesteenten; op die plaatsen waar het eenigen tijd kan verblijven, verbreekt het den zamenhang der rotsen, en dringt langzamerhand naar binnen door, zoodat zich spleten en kloven daarin vormen. Sommige bestanddeelen