Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/558

Deze pagina is gevalideerd
134
DE MONDEN DER RIVIEREN.

ontspringen de takken van den Nijl, en hoe vele nasporingen daaromtrent ook zijn gedaan, zoo heeft men ze nog niet alle tot haren versten oorsprong kunnen opsporen. Wanneer een der Nijl-armen ook al niet uit het nieuw ontdekte groote Zuid-Afrikaansche binnenmeer Uniamesi ontspringt, zoo geven de daaraan grenzende hooge gebergten voorzeker niet onbeduidende takken aan dezen stroom af, dien wij in lengte bijna met den Amazonenstroom zouden kunnen vergelijken. Groote gebergten en eene ontzaggelijke menigte beken en rivieren moeten zamenwerken, om zulk eene rivier daar te stellen, die, na drie honderd uren ver door een regenloos klimaat te hebben heengestroomd en groote hoeveelheden water door verdamping te hebben verloren, nog als eene magtige rivier de zee bereikt. In haar hoogeren loop door Nubië, Opper- en Midden-Egypte, is de Nijl in een naauw dal ingesloten, waaruit zij bij Kaïro te voorschijn treedt, terwijl de gebergten ter weerszijde uiteenwijken, en eene lage landstreek van 400 vierkante geographische mijlen (bijna 720 vierkante uren) begrenzen, door welke de Nijl in vele armen zijne wateren naar de Middellandsche zee voortrolt.

Groote veranderingen hebben in deze vlakte in den loop der eeuwen plaats gegrepen. Vooreerst zijn de verschillende armen, waarin de Nijl zich verdeelt, veelvuldig van gedaante en grootte veranderd; de takken van Damiette en Rosette, die thans de voornaamste zijn, waren in den ouden tijd zeer onbeduidend, terwijl toen de Canopische (met d op de kaart aangeduid), de Sebennytische (thans mond van Burlos, e op de kaart) en de Pelusische (thans mond van Synch, i op de kaart) armen de hoofdmassa van het water afvoerden. De reden van deze veranderingen ligt in het zand en slib, dat de rivieren in haar bed en langs hare oevers afzetten, waardoor bed en oevers der rivieren ten laatste zoodanig worden opgehoogd, dat zij allengskens boven het omliggende land uitsteken. Gelijk wij bij ons te lande dit verschijnsel door kunstmatige dijken te weeg brengen, zoo geschiedt dit ook op natuurlijken weg, doordien de ter weerszijden van den stroom afgezette slib een dam vormt, dien het water niet vermag te overschrijden, hoewel het daarnevens gelegen land een veel lager bed zoude kunnen vormen. Maar te eenigertijde zal de rivier dezen