Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/625

Deze pagina is gevalideerd
199
OVER HET ONWEDER.

In den avond van 31 Julij 1813 nam howard te Tottenham, in de nabijheid van Londen, bij helderen hemel sterke weerlichten waar in de rigting van het zuidoosten. Ongetwijfeld waren zij eene terugkaatsing van een hevig onweder, 't geen op hetzelfde uur tusschen Duinkerken en Calais, op een' afstand van ongeveer 25 mijlen, gevallen was. Dat op zulk een afstand teruggekaatst licht kan worden waargenomen, is ten volle bevestigd bij het geven van signalen met buskruid op bergen.

Kaemtz vermeld eene aardige bijzonderheid over den oorsprong van dit elektrisch verschijnsel. Op 16 Aug. 1832 ontstond in de zitting van de Société de Physique te Genève eene levendige woordentwist over den aard der weerlichten, en des avonds tegen het sluiten der zitting vertoonden zich, als om de gevoelens daarover te toetsen, eene menigte van weerlichten, vooral tegen het noorden. Korten tijd daarna waren de dagbladen opgevuld met berigten van hevige onweders, die in meer zuidelijke rigting hadden gewoed.

Op grond van eenige opmerkingen door mij zelven gedaan, komt het mij echter voor, zoo als ook vroeger reeds door anderen is medegedeeld, dat niet alles wat men weerlicht noemt uit teruggekaatst licht bestaat. Dit is mij vooral duidelijk geworden bij een hevig onweder, 't geen in den zomer van het jaar 1843 te 's Graveland viel en in de rigting van Amsterdam afdreef. Ik zag in diezelfde rigting verschijnsels van licht volkomen gelijk aan weerlichten. Bij verren afstand, zeer vochtige lucht, en horizontale rigting van den bliksemstraal, schijnt deze zich als weerlicht voor te doen.

Maar voorspellen de weerlichten warmte, of versterking van het goede weder, zooals men veelal dit noemt, hetgeen een algemeen verspreid volksgeloof is? De ondervinding schijnt deze meening veeltijds te wettigen, en ik acht het niet onmogelijk, dat, als men deze weerlichten beschouwt als gevormd door de vereffening van een verbroken elektrisch evenwigt in de hoogere luchtlagen, zij als voorboden of gezellen van een voortdurend warm zomerweder kunnen worden beschouwd.

Tot de derde klasse eindelijk bragt arago een geheel verschillend verschijnsel, door hem éclairs en boule genaamd, omdat zij zich in de gedaante van bollen van verschillenden omvang vertoonen. Zij