ben. Op eene voetreis voor eenige jaren in Zwitserland gedaan, werd deze op den Hemelschen berg, op een hoogte van ongeveer 1300 Ned. el, door eene donderbui achterhaald, en daarin gewikkeld. De reisgenooten zagen elkander tot groote verbazing telkenmale als in een vuur gewikkeld, waarop onmiddellijk een geluid volgde als dat van een klein pistoolschot, zonder eenigen nagalm. Ook de meteoroloog kaemtz werd bij zijne onderzoekingen in 1833 op den Rigi door eene bui overvallen, die hem in digten nevel hulde, en waarbij hij bemerkte, dat bliksem en donder zeer in zijne nabijheid waren. Dat dergelijke toestanden zeer gevaarlijk zijn, en dikwijls noodlottige gevolgen veroorzaken, is menigmaal door de ondervinding bewezen. Het doffe zwakke geluid van den slag in die hooge streken is aan de dunne lucht aldaar te wijten.
In Siberië schijnen de buijen zeer laag te kunnen dalen, want men vindt in de waarnemingen van Tobolsk opgeteekend, dat hunne vertikale hoogte des zomers niet meer dan 220—300 ellen kan bedragen.
Uit eene naauwkeurige overweging van de verschillende mij bekende waarnemingen geloof ik te mogen besluiten, dat de bergtoppen eenen sterk aantrekkenden invloed op de donderbuijen uitoefenen, en eene aanzienlijke wijziging te weeg brengen in de hoogte, die zij anders volgens hunne soortelijke zwaarte zouden innemen. Zeer belangrijk is daaromtrent eene mededeeling van peltier, door arago vermeld, dat een waarnemer, op eenen hoogen top der Pyreneën geplaatst, eenige uren na het opgaan der zon, boven de lager liggende vlakten, wolken ziet ontstaan, die snel omhoog rijzen, en zich dan om den een of anderen bergtop legeren, en gewoonlijk een onweder veroorzaken. Is de vlakte des morgens reeds met wolken bedekt, dan klimmen van tijd tot tijd daarvan eenige fragmenten naar boven, en brengen een onweder te weeg, zoodra zij zich in grooten getale om een' bergtop verzameld hebben.
Het aantal van onweders, hetgeen in den loop van een jaar op verschillende punten van de aarde valt, is zeer ongelijk. Tusschen de keerkringen zijn zij verreweg het hevigst en het menigvuldigst, zoodat bijv. te Calcutta gemiddeld zestig maal in het jaar onweders worden waargenomen. Popayan, eene provincie van de republiek Nieuw-