digt bij de stad Te tsing in het noordelijk gedeelte van Tsche kiang, in eene zijde-voortbrengende streek. In de maanden van Mei of Junij worden in mandjes groote hoeveelheden van de mossel (Mytilus Cygnus)[1] van de Taihoe, een meer in de provincie, Kiang soe, dat op nagenoeg dertig mijlen afstands ligt, aangevoerd, waartoe de grootste worden uitgekozen. Daar zij op reis iets geleden hebben, geeft men den schelpdieren eenige rust in bamboe-korfjes, die in 't water worden geplaatst, alvorens men hen voor de menschelijke ijdelheid gaat pijnigen. Men brengt dan in de geopende schelp de kernen of matrijzen. Deze verschillen in vorm en stof; de meest gewone zijn balletjes van slijk, die men droogt en met het sap van het zaad van den kamferboom besproeit en tot pillen vormt. De vormen, die het best de parelbedekking aannemen, worden van Canton aangevoerd en schijnen van de schelp van de parel-oester (Meleagrina margaritifera) gemaakt te zijn; onregelmatige stukjes van die schelp worden in een ijzeren kroes met zand zoo lang gewreven, tot zij glad en rond geworden zijn. Eene andere soort van vormen bestaat uit kleine beeldjes, voornamelijk van buddha, in de gewone zittende houding, of somtijds uit figuren van visschen. Deze zijn van lood, dat dun wordt uitgeslagen op een houten plankje, waarop die beeldjes gesneden zijn. Parelen van deze vormen wekten de grootste verwondering, toen zij eerst voor weinige jaren aan vreemdelingen bekend werden.
Het inbrengen dezer vormen geschiedt met groote behoedzaamheid. De schelp wordt voorzigtig geopend met een spatel van parelemoer en het onbevestigde gedeelte van het schelpdier aan eene zijde vrij gemaakt met een ijzeren sonde; de vreemde ligchamen worden dan achtereenvolgens ingebragt op de punt van een bamboesrietje, dat aan het eind gespleten is en in twee evenwijdige rijen geplaatst op den mantel of de vrije oppervlakte van het dier; wanneer een genoegzaam aantal aan de eene zijde is aangebragt, wordt de bewerking aan de tegenovergestelde zijde herhaald. Geprikkeld door deze vreemde ligchamen, trekt het dier zich krampachtig tegen
- ↑ Men leze Mytilus Cygneus. Zie hierover mijn naschrift.
J.V.D.H.