Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/683

Deze pagina is gevalideerd
 

DE DOOD,

PHYSIOLOGISCH BESCHOUWD,

DOOR

Dr. D. LUBACH.

 

 

(Vervolg en slot van bladz. 243.)

Na het aangevoerde moet thans wel de vraag bij ons oprijzen: welke is de physiologische grond voor de noodwendigheid van den natuurlijken dood? Om welke reden moet elk levend wezen, wanneer het eenmaal zijne hoogste ontwikkeling bereikt heeft, afnemen, teruggaan en sterven? Niemand mijner lezers zal zich, vertrouw ik, kunnen te vreden stellen met antwoorden op die vraag, van gehalte als de volgende: "Wat een begin gehad heeft, moet ook een einde hebben," of, "op een tijdperk van ontwikkeling moet een tijdperk van teruggang volgen," of, "het organisme is beperkt in de ruimte en moet alzoo ook beperkt zijn in den tijd," of, het "individuële leven heeft zich ontwikkeld uit het universele, is alzoo slechts een verschijnsel van dit laatste, en daar alle verschijnselen en vormen wisselend en voorbijgaand zijn, en slechts het wezen, het universele, zonder begin of einde is, zoo moet ook het individuële leven tot zijne bron, het universele, terugkeeren en zich daarin oplossen." Niemand, zeg ik, die iets meer dan magtspreuken en woordenkraam verlangt, zal zich met dergelijke antwoorden te vreden stellen. Er zijn er, en van ouds her, die den grond voor de noodwendigheid des doods meenen te vinden in eene zich gedurende den ouderdom openbarende droogheid en stijfheid der weefsels, in de verbeening der slagaderen, de digtgroeijing der haarvaten enz, waardoor de werking der verrigtingen belemmerd en eindelijk opgeheven zoude

1857.
17