Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/768

Deze pagina is gevalideerd
342
OVER DE VERANDERINGEN IN HET

opgemaakt, betrekkelijk het klimaat van het land in de noordelijke zonen der wereld, gedurende eenig geologisch tijdperk van de vorming der beddingen. Hier zelfs is het besluit niet zeer toepasselijk op het landklimaat, daar de meeste fossile reptilen zeedieren zijn geweest. Terwijl de Ichthyosaurus en Plesiosaurus misschien aan de kusten, de krokodillen waarschijnlijk in de monden der rivieren leefden, kunnen de Megalosaurus en Iguanodon zich aan de oevers van voorwereldlijke meren hebben opgehouden, en uit de geheele reeks dezer reusachtige wezens, vergeleken met de tegenwoordige hagedisachtige en andere kruipende dieren, kunnen wij wel teregt besluiten, dat, daar bijkans alle groote reptilen tot de warme gewesten van den aardbol beperkt zijn, het hoogst waarschijnlijk evenzoo geweest is in den ouderen tijd.

Het aanwezen van zoöphyten is op eene zeer stellige wijze aan den invloed van warmte op geringe diepten in den oceaan onderworpen, en daarom kunnen deze bewerktuigde wezens de meeste aanwijzing geven omtrent de temperatuur der vroegere zee. Wanneer wij op de koraaldieren letten, dan zien wij dat de madreporen, milleporen enz. over 't geheel tot de warme zeeën behooren, zoo als die van West- en Oost-Indiën, de Stille Zuidzee, de Roode Zee enz. en nagenoeg nergens overvloedig voorkomen buiten den 33sten parallel van N. en Z. breedte, behalve langs de zuidoost-kust van Australië. De oudere kalkaardige berglagen zijn zoo vol van overblijfsels van steenachtige polypenhuizen, dat zij door de meeste geologen voor koraal-riffen gehouden worden, welke in ondiepe plaatsen der zeeën aangroeijen tot eene gemengde massa van koralen, schelpen en kalkachtig slijk, 't geen uit de verbrijzeling dezer stoffen door de werking der zeegolven ontstaat.

Het zou weinig vrucht opleveren dit onderzoek uit te strekken tot de weekdieren, schaaldieren of visschen, die in de zee leven, omdat deze dieren zich op onderscheidene diepten in het water ophouden, somtijds periodiek tot de kusten komen, en er hier, ten einde voldoende gevolgtrekkingen ten opzigte van het klimaat te kunnen vormen, eene voor ons oogmerk te zeer in bijzonderheden afdalende uiteenzetting der familiën vereischt zoude worden.