Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/770

Deze pagina is gevalideerd
344
OVER DE VERANDERINGEN IN HET

Ierland met blijvende sneeuw overdekt, de oneffene dalen met afhellende gletschers opgevuld, de zeeën aan haren voet met drijvende ijsbergen werden bedekt, waarop rotsklompen, van de bergen afgescheurd, waren opeengetast. In de latere en meer oppervlakkige beddingen, die gedeelten van de zeebedding en overblijfsels van vroegere stranden zijn, worden meer dan honderd soorten gevonden, die in de Britsche en meer noordelijke zeeën leven, terwijl er een veel grooter aantal van de schelpdiersoorten, welke nu leven in de zee, die Brittanje omspoelt, en wier verwante soorten in zuidelijke streken voorkomen, in de bedoelde beddingen geheel en al ontbreekt. Sommige aan de kusten levende soorten, zoo als Littorina expansa, waarvan men de overblijfsels in die beddingen aantreft, zijn thans niet meer in de Britsche zeeën bekend, maar leven nog in de Pool-zee.

Wat het land betreft, dat in dat tijdperk met ijs bedekt was, wij vinden in de bergachtige streken van Groot Brittanje duidelijke sporen van het glijden der gletschers langs de hellingen van vele dalen, parallelle streepen, gladde oppervlakten, die effen geslepen zijn door lang aanhoudende, gelijkmatige wrijving, ophoopingen van steenbrokken even als die, welke aan den voet der gletschers van de Alpen liggen. Zelfs de beweging van de ijsbergen, welke aan den zeekant van deze gletschers afbraken, kan door de rotsblokken aangewezen worden, welke bij het smelten dezer ijsbergen op het bed der zee nedervielen. Zoo zijn van Shapfell in Westmoreland de blokken op ijs voortgedreven en door stroomen medegesleept over de heuvels van IJorkshire en de vlakten van Lancashire; van de porphierachtige toppen bij Bala Lake zijn de massa's voortgedreven tot de hooge vlakten der kalkheuvelrijen in Flintshire.

Men zou misschien kunnen veronderstellen, dat de grootere mate van koude, welke op de bergen van Europa (wij konden er bijvoegen van Azië en Amerika) heerschte, verklaard kan worden uit eene toenmalige grootere hoogte van de geheele streek. Maar de reeds aangehaalde wel gestaafde feiten, zoo als de overbrenging van erratische blokken op ijsbergen en de verspreiding van zeeschelpen, in verband met de sporen van ijsbeweging, zijn met zulk een' toestand