werkelijk de temperatuur der nu verkoelde landen en zeeën van het noorden verhoogde.
AANMERKING OVER DE PLAATSELIJKE VOORWAARDEN, DIE VERSCHIL VAN KLIMAAT KUNNEN DOEN ONTSTAAN.
Hetgeen boven (bl. 343) door phillips gezegd is, omtrent locale voorwaarden, die verschil van klimaat kunnen doen ontstaan en waarop in het slot dezer opmerkingen door de woorden "de voorstelling der geologen" wordt gedoeld, behoeft misschien eenige toelichting. Het is blijkbaar voor elk, die met de geschriften van den beroemden Engelschen geoloog lyell bekend is, dat phillips hier het oog heeft op diens pogingen om de geologische feiten, die een verschil van klimaat in vroegere perioden van onze planeet aanwijzen, uit eene veranderde betrekking tusschen de ligging van het vaste land en van den oceaan te verklaren. (lyell's Principles of Geology,8th edit. London 1850 p. 102 en verv.)Voor hen, die met deze meening van lyell onbekend zijn, willen wij kortelijk opgeven, dat deze schrijver uitgaat van de bekende daadzaak, dat in Europa onder dezelfde breedte eene hoogere gemiddelde temperatuur heerscht dan in Amerika. Men verklaart de grootere koude van Amerika uit de breede uitgestrektheid van land, 't geen in het noorden van dit werelddeel tot aan de poolstreken reikt, en gedeeltelijk eenige duizend voet hoog is; terwijl Europa ten noorden door de zee omspoeld wordt, en zich slechts met een gedeelte van geringe breedte tot in de poolstreken uitstrekt. De oceaan heeft eene neiging om overal eene gemiddelde temperatuur te behouden en de uitersten van hitte en koude te matigen. Het land daarentegen in hooge breedten wordt, wanneer het bergachtig is, een middel van verkoeling voor nabij gelegene deelen van den aardbol. In de nabijheid der keerkringen zal het land wederom door uitstraling meer hitte mededeelen aan den dampkring. Van hier ontleent ook de westelijke helft van de oude wereld warmte van Afrika, dat, als een onmetelijk fornuis, hitte over Arabië en Aziatisch Turkije en over Europa uitdeelt. Van deze opmerkingen uitgaande