Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/779

Deze pagina is gevalideerd
 

TOONEELEN UIT HET LEVEN

VAN EENEN REIZENDEN

NATUURONDERZOEKER,

DOOR

P. HARTING.

 

 

Zij die eene verzameling van natuurvoorwerpen, een museum van natuurlijke historie bezoeken, worden al naar gelang van hun karakter, van hun beroep, of van de mate van kennis, die zij zich reeds verworven hebben, door verschillende gewaarwordingen bezield. De wetenschappelijke man, die geen vreemdeling is op het gebied der natuur, wier schatten hier zijn opeengestapeld, treedt de ruime zalen binnen met de hoop van daar nieuwe kundigheden op te doen, van twijfelachtige punten op te helderen, die bij eigene onderzoekingen zijn overgebleven, welligt ook van daar nieuwe gronden te vinden ter verdediging eener stelling, waaraan de roem van zijnen naam verbonden is.

De koopman, de financier, de man van het geld met één woord, al moge hij ook genoeg algemeene beschaving bezitten, om niet met minachting op natuurwetenschappen en hare beoefenaars neder te zien, kan toch de als van zelf bij hem opkomende vraag niet ontwijken: wat mag dit alles wel gekost hebben? En indien het antwoord daarop der waarheid nabij komt, dan is het meer dan waarschijnlijk, dat het doode kapitaal, door al die opgezette, gedroogde of op spiritus bewaarde dieren, die geraamten en andere nog minder aangenaam de zinnen treffende voorwerpen, voorgesteld, hem toeschijnt weinig te pleiten voor het praktisch verstand dergenen, die aan zulke zaken zooveel geld besteden konden.

Ééne gewaarwording is er echter, welke bij het groote meerendeel der bezoekers van zulk een museum overheerschend is. Het is die

1857.
23