Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/780

Deze pagina is gevalideerd
354
TOONEELEN UIT HET LEVEN VAN EENEN

der nieuwsgierigheid. Dieren te zien, die in vreemde, ver verwijderde landen en zeeën geleefd hebben, hunne zonderlinge vormen, geheel afwijkende van de bekende, gade te slaan; zich te verlustigen in de prachtige kleuren van het gevederte van vogels, van de vleugels van vlinders; met eene zekere ijzing stil te staan bij de beschouwing van spinnen en scorpioenen, van vergiftige slangen en krokodillen, met de gerust stellende zekerheid, die iets van eenen triomf heeft, dat deze afschuwelijke dieren niet meer kunnen schaden,—ziedaar wat het groote publiek naar de museën lokt, waardoor het rondwandelen daarin voor velen eene aangename tijdkorting is, soms nog wel iets meer, wanneer de nieuwsgierigheid zich door die beschouwing tot weetgierigheid verheft.

Maar slechts zelden zal bij hen, die zulke verzamelingen zien de gedachte opkomen aan degenen, die al die voorwerpen hebben bijeen gebragt, aan de vele zorgen en moeiten, vaak zelfs het levensgevaar, waarvan de doode wezens, die thans daar zoo rustig op de hun aangewezen plaats staan, de prijs zijn geweest. En toch zoude menig voorwerp, ook in onze vaderlandsche museën, wanneer het spreken konde, u ijzingwekkende geschiedenissen kunnen verhalen van tooneelen, waarvan het getuige is geweest, tooneelen van dagen lange ellende en van plotselingen schrik, van moedigen kamp met de natuur om haar hare schatten te ontrooven, van behaalde overwinningen, maar ook van nederlagen, van dood, snel of langzaam, wanneer de nog krachtige geest het bezwijkende ligchaam niet langer vermogt te steunen, en de ongelukkige in vreemde gewesten, verre van het moederland, den laatsten adem uitblies.

Dit was het lot van velen, ook van u, kuhl, van hasselt, boie, macklot, van raalten, zipelius, van ort, müller, aan wier moed en kunde, zelfverloochening en volharding wij zooveel te danken hebben voor de uitbreiding onzer kennis, aangaande de natuur in onze Oost-Indische bezittingen.

Dat voortaan niemand 's Rijks museum te Leiden binnentrede, zonder aan hen, die als martelaars der wetenschap gestorven zijn, met eerbied en dankbaarheid te denken.