dan zij tot thans hebben. Hunne opleiding heeft blijkbaar tot dus ver alleen bestaan in hen te gewennen aan zindelijkheid en het in achtnemen van zekere uiterlijke vormen. Met andere woorden, men heeft hen gedresseerd, niet opgevoed.
Toen maximo gephotographeerd werd,—iets dat, uit hoofde van de levendigheid van den knaap, die zich moeijelijk geheel rustig kon houden, meermalen moest herhaald worden,—had ik gedurende de twee en een half uur die ik met hem en zijnen begeleider, den Heer Morris, voor wien hij veel gehechtheid toonde, doorbragt, eene goede gelegenheid om hem gade te slaan. Daar ik mij, in de tusschentijden, wanneer eene nieuwe plaat gepraepareerd werd, voortdurend met hem bezig hield, werd hij weldra zeer vertrouwelijk; ofschoon niet kunnende spreken, wist hij door gebaarden met het hoofd en de armen en handen toch zeer goed te beduiden, dat hij verstond wat ik (in het Engelsch) tot hem zeide. Natuurlijk echter waren de onderwerpen van ons gesprek alleen de zoodanige, die men met een zeer jong kind zoude behandelen. Ik beproefde toen hem eenige kunststukjes te leeren, die men ook wel aan kinderen toont. Deze wekten in hooge mate zijne aandacht, doch in weerwil van alle aangewende moeite, vooral ook van zijnen kant, kon hij het niet zoover brengen, dat hij zijne handen zelf zoo vouwde als noodig is, om het bekende "een dominé op een preêkstoel" te maken. Eens nam ik zijne handen en plooide zijne vingers zoo als tot dit kunststuk noodig is. Toen hij nu den duim door de opening zag te voorschijn komen, even als hij het bij mij had gezien, sprong de arme knaap van het bankje op, waarop hij gezeten was, liep naar zijnen begeleider toe en toonde hem zijnen triomf met allerlei teekenen van blijdschap. Herhaaldelijk beproefde hij daarop hetzelfde alleen te doen, maar vruchteloos. Eindelijk kwam hij op eenen inval. Hij stak den duim van zijne regterhand tusschen den wijs- en middelvinger derzelfde hand en sloot deze. Op die wijze deed hij in zijne meening hetzelfde met ééne hand, waartoe ik er twee behoefde. Nu kende zijne vreugd geene palen. Met zijne zwarte oogen, glinsterende van genoegen, mij strak aanziende en mij zijne hand voorhoudende, met den duim in onophoudelijke beweging, toonde