Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/813

Deze pagina is proefgelezen
383
EEN PROTEST.

Bij die stukken vond nu weder hetzelfde plaats als bij den grooten gasbol; zij vormden zich ieder tot eene kern, weder met een ring, waaruit de planeten met hare manen zich vormden, terwijl de eerste kern de zon was. Ten bewijze daarvoor beroept men zich op eene planeet, die op dezen vorm van ontwikkeling is blijven staan, namelijk op Saturnus met zijne ringen. Ligt zou misschien iemand daarbij voor den geest kunnen komen., dat dit veel heeft van eene philosophische sage of mythe en hier het verhevene in het tegenovergestelde dreigde over te slaan; geen ongewoon verschijnsel daar, waar de eene wetenschap inbreuk [?] op het gebied van eene andere maakt. Wie dit echter dacht, zou verkeerd denken. Als wij hier namen wilden noemen, zou niemand het in de gedachte nemen om hierbij aan eene philosophische sage of mythe te denken of het al te verheven te achten. Neen, dat heet [!!] de verklaring van de wording van ons planetenstelsel."

Wij zullen hier al dat fraais niet commentariëren. Voor vele lezers van het Album der Natuur, voor alle, zoo zij de moeite willen nemen om hetgeen hier staat, met een of ander goed werk over dit onderwerp te vergelijken, zal elke toelichting overbodig zijn om te bewijzen, dat de schrijver een vreemdeling is op het gebied der natuurkunde. Had hij het hierbij gelaten, wij zouden, in het besef dat de schoone theorie van laplace op vele plaatsen betere tolken dan hij heeft gevonden, de pen niet opgenomen hebben naar aanleiding van zijn stuk, waaruit over het geheel niets anders blijkt, dan dat de natuurkundigen wel de letter van de oudste scheppingsoorkonde, maar niet den geest daarvan tegen zich hebben. Dit nu zal niemand betwisten, maar vele uitdrukkingen in het nu volgende zijn uitermate geschikt om bij zijne lezers eene zeer scheve voorstelling te wekken van de verhouding, waarin de natuuronderzoekers zich gevoelen tegenover den Grooten Maker der natuur, en tegen deze voorstelling is het, dat wij hier meenen te moeten protesteren.

Er is een tijd geweest, dat zij, die meer van de natuurkrachten wisten dan de groote hoop, door dezen met den naam van toovenaars werden bestempeld Dit is thans gelukkig voorbij; natuurkunde en zwarte kunst zijn niet meer één; maar toch is de na-