— 73 —
de lippen te bewegen, misschien om haar geluk te wenschen met hare voorspoedige bevalling, met het bezit van zulk een schoon kind, en wie weet of zij er niet veel gelijkenis in vonden met zijn vader! Allen zouden het jonge diertje wel hebben willen liefkozen; maar zoodra zij de hand daartoe uitstrekten, werden zij voor hunne onbescheidenheid gestraft door een klap met de poot van de moeder. Zij, die achter haar geplaatst waren, staken zeer zachtjes de hand onder haren elleboog, en zoo gelukte het hun somwijlen, tot hunne groote blijdschap, het jong aan te raken, zonder dat zij het merkte, vooral wanneer zij bezig was een gesprek te voeren. Doch weldra leerde hen eene nieuwe bestraffing, dat zij ontdekt waren, en trokken zij haastig hunne hand terug. Vermoedelijk was de wijfjes-baviaan wel bekend met de gebruiken van de apen-wereld, en wist zij hare oplettendheid te verdeelen tusschen hetgeen zij aan haar gezelschap verschuldigd was en de zorgen voor haar kroost. Nooit vertoonde zich hare teederheid voor haar kind beter, dan toen dit, iets sterker geworden zijnde, zich in het klimmen tegen het traliewerk van zijn hok begon te oefenen. Zij volgde het vol angst met de oogen, plaatste zich er onder, de handen uitstrekkende om het te vangen wanneer het zich liet vallen, en toch moedigde zij het duidelijk aan om de proef te nemen van zijne ontluikende krachten. Met één woord, zij heeft niet opgehouden het met de liefderijkste zorg te verplegen en te behoeden, zoo lang het niet groot genoeg was om de hulp zijner moeder te ontberen."