Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/861

Deze pagina is proefgelezen
45
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

de spontane vorming van deze verbinding in de longen van een mensch bekend maakt, meent daardoor op de mogelijkheid van het ontstaan van ijzerverbindingen in het dierlijke organisme, die aan de lucht blootgesteld zich blaauw kleuren, het eerst gewezen te hebben, en oppert wijders het vermoeden, dat welligt menige ziekelijke blaauwe kleurvorming in het dierlijk ligchaam daartoe kan worden teruggebragt. Intusschen is de eerste waarneming van het voortbrengen van vivianiet (blaauw ijzererts) in het dierlijk ligchaam door hem (schlossberger) gedaan, en uitvoerig beschreven in müller's Archiv 1847, S. 221—224. Deze waarneming betreft het ontstaan van echte vivianietkristallen in de maag van een struisvogel, rondom een doorgeslikten spijker. Reeds toenmaals trachtte schlossberger de aandacht daarop te vestigen, dat wel menige blaauwe pigment vorming in het menschelijk organisme haar ontstaan zou te danken hebben aan het voortbrengen van phosphorzuur ijzeroxydul (b.v. welligt het soms blaauw worden van den etter, de melk, de urine).—Behalve dat nu de waarneming van friedreich het vermoeden van schlossberger zeer versterkt, heeft zij bovendien nog het bijzondere belang, dat zij bewijst, hoe, onafhankelijk van het van buiten ingebragte ijzer, uit het in 't dierlijk ligchaam zelf voorhandene metaal, onder zekere omstandigheden, zulk eene ijzerverbinding kan ontstaan. Schlossberger vermoedt al meer en meer, dat alle blaauwe, van het ijzer afhangende kleuringen in abnorme gevallen niet, zoo als vroeger plagt te geschieden, in verband moeten worden gebragt met de vorming van Berlijnsch blaauw, maar van vivianiet."

[Waarnemingen van vivianietvorming in menschenbeenderen, maar buiten het ligchaam stellig of althans mogelijk tot stand gekomen, b.v. in het graf, waarin men de beenderen vond, zijn er eenige bekend gemaakt, als: van haidinger (in erdmann's Journal, XLVI, S. 181); van nicklès (in Compt. rend. Paris. XLI, 1855, pag. 1169), van virchow, t.a. pl. in zijn Archiv].

A Cn.
 

Over de elektrische visschen bevatte het Edinb. New Philos. Journal onlangs een opstel (zie fror. Notiz. 1857, no. 10), waaruit o.a. blijkt dat de elektrische visschen allen zonder schubben zijn, een glad ligchaam hebben, en in het slijk of althans op den bodem van de wateren zich ophouden. Behalve den elektrischen Rog, Rhinohatis en Gymnotus electricus, wordt inzonderheid het geslacht Melapterurus genoemd, waartoe de Si-