WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.
Owen. On the Anatomy of the great Ant-eater (Myrmecophaga jubata) Transact. of the Zoolog. Society. Vol. IV, p. 117 en vervolg.
Onder de tandelooze dieren, die in de warme gewesten onzer aarde te huis behooren, is het geslacht der miereneters een der belangrijkste. Zij leven alle in Zuid-Amerika in de bosschen, en voeden zich met insekten, vooral met mieren en witte mieren, wier nesten zij met hunne groote nagels omwroeten. Van de grootste soort (Myrmecophaga jubata L.) bestond tot nog toe geene ontleedkundige beschrijving, die thans door den beroemden owen is ondernomen, en waarvan het eerste gedeelte in het vierde deel der Verhandelingen van het zoologisch Genootschap vervat is. In de diergaarde van dat genootschap was een voorwerp dezer soort, na er slechts eenige maanden geleefd te hebben, gestorven, hetgeen tot dit onderzoek aanleiding gaf. Het dier was, zonder den staart, 4 voet 7 duim lang; de lengte van den staart bedroeg 33 duim. De zeer smal uitloopende kop was 14 duim lang. De huid heeft eenige gelijkheid met die der pachydermen; zij is over den nek en op den rug 3 lijn dik. Aan den hals is de huid met elastiek bindweefsel aan de onderliggende spieren gehecht. Er zijn hier eenige bundels van huidspieren. Aan den buik is eene breede laag van huidspiervezels aanwezig, waardoor de eigenlijke buikspieren bedekt worden. De spieren van den kop en van de tong worden naauwkeurig beschreven. Van de binnenzijde van het bovenstuk des borstbeens (manubrium sterni) ontstaat eene spier, wier ander uiteinde zich aan de onderkaak vasthecht (musculus sternomaxillaris); deze spier schijnt als eene ontwikkeling van een gedeelte van den musculus sternocleidomastoideus beschouwd te moeten worden. Het is aan de werking van dit paar spieren, dat de eigenaardige beweging van het hoofd bij den miereneter vooral moet worden toegeschreven, wanneer hij zich tot slapen schikt, waarbij hij den kop tusschen de voorpooten voorwaarts buigt en tegen de borst aandrukt. Het tongbeen ligt ver naar achteren. De musculus stylo-hyoideus hecht zich, na een schuinschen loop van vijf duim naar achteren en naar beneden, aan de hoornen van het tongbeen, en trekt dus de tong naar voren, in welke werking hij met den musculus geniohyoideus zamenstemt. De terugtrekking van het tongbeen wordt door de musculi sterno-thyreoidei en door de thyreohyoidei (schijnbaar de vervolgen van de vorige)