vond b. op korten afstand van de voorvlakte van dit laatste een tamelijk groot (0,3 millim. in doorsnede hebbend) ganglienligchaam, dat voorzien is van talrijke verlengselen. Een dezer verlengselen zet zich, volgens b., onmiddelijk voort in den as-cylinder van de primitief buis der zenuw.
Het elektrisch orgaan is onmiddelijk onder de huid gelegen en zoo groot, dat het ruim een vierde van het geheele gewigt des ligchaams uitmaakt. Dit laatste is namelijk omgeven door een soort van huidzak, die op de meeste punten slechts los met de onderliggende weefsels zamenhangt. De wanden van dezen zak bestaan aan de buitenzijde uit de eigenlijke huid, aan de binnenzijde uit een stevig peesvlies. Daar tusschen is eene geleiachtige, min of meer aan het glasvocht van het oog herinnerende massa bevat. Het grootste gedeelte daarvan, namelijk tot op korten afstand van den kop en van de staartvin, is het eigenlijk elektrische orgaan, dat in werkelijkheid nog uit twee zijdelingsche helften is zamengesteld. De genoemde huidzak is met de onderliggende spieren slechts los door bindweefsel verbonden. Daaronder ligt eene vetlaag, die echter niet zoo aanzienlijk en gelijkmatig is, dat zij als isolator zoude kunnen dienen, zooals pacini vermoed had.
Het histologisch onderzoek van het elektrisch orgaan is door b. voornamelijk aan in chromzuur verharde praeparaten bewerkstelligd. Het is zamengesteld uit een zeer groot aantal digt bij elkander, nagenoeg loodregt op de lengteas staande plaatjes, die van boven aan de huid, van onderen aan het genoemde peesvlies bevestigd zijn. Deze plaatjes zijn op vele punten onderling kringsgewijs zamengegroeid, zoodat daardoor eene groote menigte lensvormige holten of vakjes ontstaan. De grootste middellijn dezer vakjes is gemiddeld 1 millim. Zij zijn gevuld met vocht, doch, daar elke holte op zichzelve staat en niet met andere zamenhangt, zoo loopt dit vocht, bij de doorklieving van het orgaan, alleen uit de gekwetste vakjes.
Een der opmerkelijkste uitkomsten van het door b. verrigt onderzoek is, dat elk dezer vakjes eene eigendommelijke, schijfvormige, vliezige uitbreiding bevat, welke hij als het eigenlijke elektromotorische element en als de uitbreiding van een zenuwtakje beschouwt, dat in het vakje dringt, tegen welks achterwand dit plaatje gelegen is. Hij noemt het daarom de elektrische plaat of de zenuw -eindplaat. Gemiddeld is de doormeter van deze plaat gelijk aan die van het vakje, namelijk 1 millim.; hare dikte bedraagt in het midden 1⁄20—1⁄25, aan de randen 1⁄35—1⁄45 millim. Aan hare beide oppervlakten is zij bekleed door een zeer dun vlies. De