Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/902

Deze pagina is proefgelezen
86
ALBUM DER NATUUR.

en vooral boomgroepen verkrijgen een geheel eigendommelijk aanzien, daar de kroonen en takken zich van elkander afscheiden: het landschap treedt uit zijne lijst.

Het laat zich niet betwijfelen of deze eenvoudige en onkostbare toestel zal aan landschapschilders goede diensten kunnen bewijzen, en zelfs weldra algemeen in gebruik komen, vooral waar een fraai uitzigt in de verte de gelegenheid geeft om hem te plaatsen.

Hg.
 

. Eene nieuwe basis in het vleeschvocht is onlangs door strecker aangewezen. Zij is bevat in de moederloog, die men na de bereiding van kreatine overhoudt, en wordt daaruit door een metaalzout gepraecipiteerd en vervolgens door zwavelwaterstof afgescheiden. Zij vertoont zich, na verdamping der oplossing, als een wit kristallinisch poeder. Hare zamenstelling is C10 H4 N4 O2. Strecker heeft deze stof Sarkine genaamd. In 1000 deelen ossenvleesch zijn minstens 0,22 d. daarvan bevat. (Ann. d. Chem,. u. Pharm. 1857. Ma. CII. p. 204).

Hg.
 

Over de afstamming der huishonden heeft j. h. blasius in zijne Fauna der Wirbelthiere Deutschlands, waarvan onlangs het eerste deel (Zoogdieren) verschenen is, het een en ander aangevoerd. "Onze Europeesche honden," zegt hij, "dobberen ten aanzien van den schedelvorm tusschen den wolf (Canis lupus) en den jakhals (Canis aureus), doch zoo, dat zich de kenmerken veelvuldig kruisen, verbinden en wijzigen. Waar geene wilde vertegenwoordigers der wolven voorkomen, schijnt ook de huishoud ontbroken te hebben. Ritter maakt er opmerkzaam op, dat, gelijk crawford getuigt, in gansch Achter-Indië geene honden voorkomen, dat in alle tropische gewesten ten oosten van Bengalen, in Achter-Indië en op de omliggende eilanden niet ééne soort van het geslacht Canis is gevonden."

Het schijnt dus, dat, niettegenstaande de hond als de trouwste volger van den mensch moet worden beschouwd, de verbreiding der honden met die der wilde wolfsoorten in naauw verband staat. In Amerika waren reeds honden, vóór de Spanjaarden den Europeeschen hond aldaar hadden ingevoerd.

Over 't algemeen gelijken de ingeborene honden van de eene of andere streek in schedelbouw op de aldaar inheemsche wilde wolfsoorten; nog opmerkelijker is het, dat zij, wanneer zij verwilderen, ook uitwendig op die wilde