worden ze ook op het Photographisch papier of op de Daguerreplaten gefixeerd en daar deze onvolkomenheid des te sterker en dus storender optreedt, naarmate de lens grootere middellijn heeft en nader bij het voorwerp geplaatst is, zoo ligt hierin, gelijk brewster reeds vroeger had aangewezen, de voornaamste oorzaak waarom men tot nog toe weinig of geene goede levens groote photographieportretten, anders dan door vergrooting van een reeds te voren vervaardigd kleiner portret heeft kunnen verkrijgen. Op het matte glas, zegt claudet nu, is de zaak geheel anders. Zoodra dit, gelijk in goede chambres noires altijd het geval is, zeer fijn mat is geslepen, ziet elk oog daarop slechts dat beeld, waarvan de stralen het meest met zijne optische as overeenkomen. Wanneer wij dus het aangezigt juist achter het midden van het matglas plaatsen, dan ziet ons linker oog een beeld daarop, dat voornamelijk door de regter helft van de lens, en ons regter oog een ander, dat voornamelijk door de linker helft van de lens is gevormd. Deze beide beelden brengen te zamen het stereoscopisch effekt voort.
Hij ondersteunt deze beschouwingswijze door een aantal proefnemingen en feiten, waarvan de voornaamste zijn:
1°. Het beeld op papier of eenige andere ruwe oppervlakte door diffuse terugkaatsing zigtbaar, toont volstrekt geen relief.
2°. Wanneer men, met het aangezigt, als boven, achter het matglas geplaatst, één oog sluit, dan verdwijnt het relief bijna geheel. Hetzelfde is het geval, wanneer men het hoofd zijdelings beweegt, zoodat nu een der oogen juist achter het midden van het matglas komt,
3°. Wanneer men de lens bedekt met een schermpje, dat twee kleine openingen heeft aan de beide uiteinden der horizontale diameter van de lens, in welke openingen in de eene een geel en in de andere een blaauw glas geplaatst is, dan ziet men met beide oogen een graauw getint beeld, door de verbinding van het geele en blaauwe gevormd; maar met één oog ziet men of een geel, of een blaauw beeld, al naar de plaatsing van dit oog met betrekking tot een der openingen.
Wij herinneren ons hierbij hoe wij voor vele jaren, toen de Stereoskoop nog niet bekend was en er dus aan eene verklaring als de bovenstaande niet kon gedacht worden, getroffen werden door het buitengewoon platte, onbehagelijke van het beeld eener chambre noire, waarin wij, toen het matte glas daarin gebroken was, om spoedig voor een oogenblik geholpen te zijn, een stuk gewoon met zand mat geslepen of liever mat gekrast vensterglas hadden geplaatst. Dit werkte als de ruwe oppervlakten, boven onder 1°. bedoeld, en gaf dus geen relief.