Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/912

Deze pagina is proefgelezen
96
ALBUM DER NATUUR. WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

Over de afstamming der huiskat (Felis domestica),is men tot dusver het nog niet eens. Vroeger nam men aan, dat zij afstamde van de in Europa levende wilde kat (Felis catus), welke opvatting ook inderdaad de naast voor de hand liggende is; in lateren tijd is men daarentegen vrij algemeen van gevoelen, dat de tamme kat afstamt van Felis maniculata, eene wilde kattensoort, die in Nubie leeft, blasius (Fauna der Wirbelthiere Deutschlands, Bd. I S. 169) verwerpt de mogelijkheid van eene afstamming van F. domestica van F. catus niet, ofschoon hij omtrent dit vraagstuk niets als zeker durft vaststellen. Hij merkt op, dat de algemeene verhoudingen des ligchaams bij beiden wezenlijk dezelfde zijn, terwijl F. maniculata, ten aanzien van de verhouding tusschen de ligchaamslengte en die van den staart, van beide eerstgenoemde soorten verschilt. Daarentegen bestaat er tusschen den schedel van F. domestica en die van F. catus een zóó aanmerkelijk verschil, als men bij twee overigens zoo na aan elkander verwante diersoorten met mogelijkheid verwachten kan. Hier staat echter weder tegenover, vooreerst dat de schedel van F. maniculata nog niet behoorlijk onderzocht is en men dus nog niet zeggen kan, in hoeverre die schedel met dien van F. domestica overeenstemt,—en in de tweede plaats, dat B. bij enkele schedels van wilde katten eene grootere toenadering tot den schedelvorm van de tamme kat heeft waargenomen,—eene toenadering, die echter ook afhangen kan van bastaardvorming uit de vermenging van wilde met verwilderde katten. Het is wel te denken, dat het oorspronkelijk vaderland der wilde kat in een oud cultuurland of in de nabijheid daarvan te zoeken is. Het aan Egypte grenzende Nubie kan dus zeer wel dat vaderland zijn; doch even goed kan dit Griekenland, of de landstreek tusschen den Kaukasus en den Ararat wezen, waar F. catus inheemsch is.

Het is, naar de meening van Ref., niet noodzakelijk, dat alle tamme katten juist van ééne en dezelfde wilde soort zouden moeten afstammen. Trouwens blasius zelf schijnt er niet afkeerig van, om de Angora-kat van Felis Manul pall, de "Steppenkat", te doen afstammen. Eene vergelijking van de tamme katten der verschillende gewesten van Europa zou misschien een stap verder kunnen brengen tot opheldering van het vraagstuk. Is het waar, dat in sommige streken, ook van ons vaderland, de in kleur 't meest op F. catus gelijkende, roestkleurige, geele huiskat, benevens de driekleurige, bijna bij uitsluiting voorkomt, terwijl aldaar de grijze en zwarte of zwartgrijze katten zeldzaam zijn?

D.L.