vloed van het zonlicht alleen allengs omzet, eerst in eene dextrineachtige stof, dan in gom en eindelijk in suiker, en dat sommige stoffen door hare tegenwoordigheid die omzetting versnellen, terwijl andere deze vertragen. Zoo b.v. wordt de invloed van het licht versneld door oxalzuur, vertraagd daarentegen door wijnsteenzuur (Compt. rendu XLIX, p, 369).
Theorie van Mercurius.—Faye las in de Vergadering der Fransche Akademie van den 12 Sept. j.l. een brief voor van le verrier. Daarin wijst deze aan, dat, indien men de seculaire beweging van het perihelium van Mercurius met 38 seconden vermeerdert, alle de waarnemingen van zijne overgangen tot op eene seconde, vele zelfs tot op eene halve seconde uitkomen. Deze vermeerdering van 38 seconden kan echter niet aan den storenden invloed van Venus worden toegeschreven, want de massa dezer planeet zoude dan een tiende grooter moeten zijn, dan de berekening uit andere waarnemingen leert. Onwaarschijnlijk is ook, dat zij ontstaan zoude door eene enkele planeet, waarvan de loopbaan tusschen Mercurius en de zon gelegen is, dewijl in dit geval deze planeet vrij groot zoude moeten zijn, om geheel rekenschap van de storing te geven, en men mag aannemen, dat zulk een ligchaam wel niet aan de waarneming zoude ontsnapt zijn. Als het waarschijnlijkst beschouwt derhalve le verrier de tegenwoordigheid van een zeer groot getal kleine ligchamen, die tusschen Mercurius en de zon rondom de laatste draaijen en door hunne gezamenlijke massa doen wat eene enkele planeet doen zoude.
Ter ontdekking dezer kleine planetarische ligchaampjes raadt faye aan dagelijks of meer dan eenmaal daags met eenen grooten kijker photographische afbeeldingen van de zon te vervaardigen. Ook tijdens totale zoneclipsen zal hel welligt gelukken daarvan iets te ontdekken.
Bestaan er zeeslangen, die niet vergiftig zijn? Men weet, dat het bij de zoölogen als algemeene stelregel geldt, dat de geheele afdeeling of familie der Hydrophides of zeeslangen alle behooren tot de serpentes venenati. Intusschen zou, volgens lacépède, één geslacht, het genus Aipysurus, daarop uitzondering maken en niet vergiftig zijn. Ook duméril en birron namen dit op autoriteit van lac. aan, ofschoon zij zelve aangeven, dal dit eene vreemde anomalie was, omdat de twee soorten van dit geslacht bij hen bekend, t.w. A. laevis en A. fuliginosus, voor het overige in allen deele overeenkomst vertoonen met de overige giftige zeeslangen, Intusschen de zaak scheen niet twijfelachtig, daar lac. aan had gegeven en ook dum. dit beschreven had,—dit genus bezit geene gifthaken. Dum. echter twijfelde daaraan nog eenigzins, daar hij er ten