Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/104

Deze pagina is proefgelezen
78
IETS OVER HET BILLARD.

bindingslijn der middelpunten. Men heeft daarbij slechts op te merken, dat de schok invloed uitoefent op de voortgaande beweging, maar daarentegen de draaijing zelve in geenen deele verstoort, zoodat die draaijende beweging op zich zelve voor en na den schok dezelfde is gebleven. Maar hier, bij den schuinschen stoot, blijft er, zoo als wij straks gezien hebben, voor dat de wrijving in aanmerking kwam, nog voortgaande beweging over, en wel in de rigting van de gemeenschappelijke raaklijn aan beide ballen. Deze beweging, in zoo verre zij het gevolg is van den oorspronkelijken stoot der Queue, is dus gelijkmatig, daar deze stoot slechts oogenblikkelijk werkte: niet alzoo de beweging, die ten gevolge der wrijving ontstaat; deze is eene kracht, die gedurig werkt: en de beweging is dus niet meer gelijkmatig, maar versneld. Zoodra nu beide deze krachten niet meer in dezelfde rigting werken, en dit is hier het geval geworden, houdt de regtlijnige beweging op, en de bal beweegt zich langs eene kromme lijn, en wel onder de omstandigheden, die hier in aanmerking komen, in eene parabool. Die omstandigheden komen in vele opzigten overeen met die, welke bij de beweging van een in de schuinte opgeworpen ligchaam, van eenen bom b.v., te onderscheiden zijn. Deze zoude tengevolge der voortwerpende kracht van de mortier (of van de lading daarvan, als men liever wil), wel eene regte lijn beschrijven, maar door de gedurige werking der zwaartekracht wordt de bom telkens van hare rigting afgetrokken: zij verkrijgt daardoor eene kromlijnige, en wel eene parabolische beweging, zoo als uit de leer der beweging bekend is. Hier, in ons geval, treedt de wrijving in de plaats van de zwaartekracht en de Queue vervangt de mortier. De uitkomsten zijn dus dezelfde en de beweging van den bal na den schok is kromlijnig geworden; en wij hebben thans eene groote schrede gedaan tot de verklaring der zoo bijzondere uitwerking van eenen bal op het billard. Passen wij nu het gezegde toe op den schuinschen stoot tegen den speelbal, en onderscheiden wij daarbij de bijzondere gevallen, dat de handbal in eenen der vroeger beschouwde toestanden verkeert.

Was de handbal op het oogenblik van den schok in den toestand van enkele wrijving zonder draaijing, dan blijft de uitkomst dezelfde, als of er geene wrijving ware, en die wij vroeger hebben nagegaan;