alsdan toch werkt de wrijving niet storend, en er ontstaat door haar geene rotatie, die den bal van de regte lijn zoude doen afwijken. De handbal beweegt zich Fig. 7[1] volgens de lijn H 1, in juist dezelfde
Fig. 7. rigting als Fig. 1 het geval was, toen de wrijving nog niet in aanmerking werd genomen. Bij de overige toestanden heeft de wrijving als het ware niet uitgewerkt, en veroorzaakt dus, na den schok, eene kromlijnige beweging. Is de draaijing positief, die door den stoot is medegedeeld, dat is, wordt de uitwerking der wrijving nog versterkt, zoo zal de bal trachten zich verder te bewegen, dan zijne eigenlijke rigting, de raaklijn aan beide ballen, naar zijne oorspronkelijke rigting toe: de bal beschrijft dan eene parabool H 2, waarvan de bolle zijde gekeerd is naar den kant, waarvan de bal zich voor den stoot bewoog. Bevindt de bal zich op het oogenblik van den schok in eenen toestand van negatieve draaijing, zoo tracht de bal zich terug te bewegen naar de rigting, vanwaar hij gekomen is: de parabool H 3 is dan omgekeerd gelegen, met hare holle zijde naar den kant, vanwaar de handbal gekomen is. Was de bal eindelijk bij den schok reeds in zijnen eindtoestand, dan is de draaijing weder in denzelfden zin, als hiervoor bij glijding en positieve draaijing, maar de parabool H 4 zal veel minder sterk gekromd zijn: de reden daarvan is ligtelijk te bevroeden. Zoolang toch de bal niet in zijnen eindtoestand gekomen is, wordt hij door
- ↑ In deze en vele volgende figuren is behalve de rigting, die de ballen moeten doorloopen, in eene tweede figuur aangegeven, hoe de stoot moet gegeven worden, om die uitkomsten te weeg te brengen. Zoo is hier in de tweede figuur eene doorsnede van den bal geteekend, loodregt op de tafel en tevens loodregt op de rigting van den stoot. Om den bal nu volgens H 2 te doen loopen, moet men hem zeer hoog raken, volgens den stoot 2 in die tweede, figuur. Wil men den bal daarentegen de kromme H 3 doen beschrijven, zoo is een zeer lage stoot, in de tweede figuur door 3 aangeduid, noodzakelijk. In het algemeen zijn in de eerste figuur de rigtingen en in de tweede de daartoe behoorende stooten met dezelfde nummers voorzien.