Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/120

Deze pagina is proefgelezen
94
EEN VREEMD GEREGT EN EENE GEOLOGISCHE MERKWAARDIGHEID.

op den bodem van het water legden, en er dan weder uitkwamen om vermoedelijk op eenen kleinen afstand van daar te sterven.

Ter zelfder tijd dat wij getuige waren van dit treffend schouwspel, dat voor ons zoo nieuw was, hadden wij ook gelegenheid de vangst of liever de oogst dezer eijeren bij te wonen, welke, onder den mexikaanschen naam van Haoetel (Hautle, Huoutle), aan de Indianen tot spijs verstrekken, die daarop niet minder belust zijn dan de Chinezen op de zwaluwnestjes, waarmede zij, gelijk wij uit ondervinding verzekeren kunnen, eenige overeenkomst hebben. Maar, terwijl de laatste, uit hoofde van hunnen hoogen prijs, slechts op de tafels der rijken kunnen verschijnen, konden wij voor een weinig klein geld ongeveer een schepel van den haoetel koopen, waarvan mevrouw bowring de goedheid had een gedeelte voor ons te doen toebereiden.

Men kan deze eijeren op verschillende wijzen toebereiden, maar gemeenlijk maakt men er eene soort van koeken van met eene saus, waarvan de smaak door de Mexikanen prikkelend gemaakt wordt door chilé, welke zamengesteld is uit fijn gestoten groene piment, die zij trouwens bij alle hunne spijzen voegen.

Ziehier de wijze waarop de inboorlingen den haoetel verzamelen: zij maken met in tweeën gevouwen biezen eene soort van bundels, die zij vervolgens lijnregt in het meer plaatsen, op eenigen afstand van den oever, en daar deze onderling verbonden zijn door een der biezen, zoo is het gemakkelijk hen allen te gelijk weder op te halen. Twaalf tot vijftien dagen zijn voldoende om elk biesje geheel met eijeren te doen overdekken, die dan bij millioenen worden naar boven gebragt. Men laat de bundels dan gedurende hoogstens een uur op een laken aan de zon droegen, waarna de eijeren er gemakkelijk afvallen. Vervolgens worden de bundels weder in het water geplaatst, om eenen nieuwen oogst te verkrijgen.

De merkwaardige vorming van oölithen door omkorsting der eijeren van kleine insekten doet vermoeden, dat hetzelfde verschijnsel heeft plaats gegrepen gedurende vroegere geologische tijdperken, en dat de meeste zoogenaamde kuitsteenen eenen dergelijken oorsprong hebben gehad. Dit zoude rekenschap geven eensdeels van de onregelmatige en ongelijke verspreiding der oölithen in de lagen, anderdeels, van de kleine holten, die men in het midden van de hen zamenstellende kor-