Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/138

Deze pagina is proefgelezen
112
KRUIPENDE, LOOPENDE, SPRINGENDE EN KLIMMENDE VISSCHEN.

De Nederlanders in Oostindië, waar deze visch ook schijnt gevonden te worden, ofschoon men met goede reden den aldaar gevonden wordende voor een familielid kan houden, heeten hem Dregdolfijn of Bootshaak; in Suriname noemt men hem Quiqui; in Frankrijk Callicte; in het Hoog-duitsch Soldat; in het Zweedsch Krijprimming; in het Portugeesch Soldido. Deze visch behoort tot de weekvinnigen (Malacopterygii) met buikvinnen (abdominales), tot de familie der Siluroïden of meervalachtigen, eene in zeer vele opzigten hoogst zonderlinge familie van visschen, die over de geheele aarde verspreid is en vooral in warmere landen in menige verscheidenheden gevonden wordt. De Siluroïden onderscheiden zich vooral door het gemis van eigenlijke schubben, zijnde hunne huid of naakt of met eene soort van schilden bedekt, en door de aanwezigheid van vleeschachtige baarden of sprieten aan de lippen; bovendien zijn hunne eerste stralen van borst- en rugvin bij de meesten hard en scherp, zoogenaamde stekels. De Callichthys dan, die wij hier behandelen, is over het geheele lijf bedekt met vier rijen schilden, aan elke zijde twee, die op de plaats waar zij elkander ontmoeten groeven vormen, vooral op het midden van den rug en aan de beide zijden, ter plaatse waar men bij andere visschen de zijdelingsche lijn aantreft; elke rij bevat zesentwintig van die schilden. Het ligchaam is bijna rond en langwerpig, de kop is groot en breed, met sterke schilden bedekt: doch de snuit is naakt, alsook de buik; de oogen zijn klein, digt bij den snuit en bij elkander geplaatst; de pupil is zwart en de iris oranjekleurig; de neusgaten zijn dubbel; de bek is met vele kleine tanden voorzien en aan de lippen vindt men vier baarden.

De kieuwenopening is zeer klein, het kieuwvlies heeft drie stralen; de kleur van dezen visch is bruinachtig en zijne lengte van zes duim tot een voet.

Zijne vinnen verdienen vooral onze aandacht, omdat het de werktuigen zijn, waarmede hij zijne zonderlinge togten op het drooge ten uitvoer brengt. De borstvinnen, die zeer digt bij den kop geplaatst zijn, hebben zeven stralen, waarvan de eerste zeer hard, sterk en getand is; de buikvin met acht stralen bevindt zich ongeveer op het midden van den buik; de aarsvin (zes stralen) is ver naar achteren ge-