te slepen. Kon men dezen tak van handel op de eene of andere wijze aanmoedigen en uitbreiden, gewis daar zouden eenige, hoewel dan ook niet zeer groote voordeelen mede te behalen zijn, terwijl ook de bewoners der Mentawei-eilanden door het daaruit voortvloeijend meerder verkeer met vreemdelingen langzamerhand en ongevoelig zouden worden beschaafd.
DE KLOKKENBERG.
Op de westkust van het schiereiland van den Sinaï, bij Tor, ligt de Gebel-Nakous of Klokkenberg, aldus genoemd naar de muzikale toonen, die hij voortbrengt. Omtrent dit merkwaardig verschijnsel is door den reiziger ward het volgende medegedeeld. (Bulletin geol. (2) XIII, 389)
In de nabijheid van den berg loopt de weg tusschen de zee en de helling van den berg heen. Overal ziet men dat de tertiaire zandsteen, waaruit de berg bestaat, in hooge mate verweerd, hier en daar geheel tot zand vervallen is. Waar de vastheid van den steen ongelijk was, hebben zich diepe groeven in den rotswand gevormd. Eene dezer groeven was 15 meters breed en strekte zich onder eene helling van 40—50 graad tot aan den top des bergs uit. Zij was gevuld met geel zand en werd ter weerszijden door hardere gedeelten van den zandsteen, die zich muurvormig verhieven, tegen den wind beschermd. Indien men met langzamen tred langs deze groeve de helling des bergs beklimt, verneemt men eerst niets, later hoort men een zwakken muzikalen toon, die beurtelings af- en toeneemt, en niet ongelijk is aan dien van eene fluit. Plotseling hoort men toonen als van een groot orgel, en zoo sterk, dat de geheele heuvel schijnt te beven. Een naauwkeurig onderzoek leerde, dat de toonen steeds gepaard gingen met beweging van het zand; werd de voet bij het gaan opgeligt, zoo bragt het zand, dat oogenblikkelijk de voetstappen weder vulde, bovengemelde toonen voort; zij werden het sterkst, toen eene groote