Cynthia zich ook zeer goed met de bladeren van andere planten voeden kan, die in ons vaderland reeds in het groot gekweekt worden. Als zoodanig worden genoemd die van de gewone Latuw of kropsalade, van Wilgenboomen, maar vooral die van Cichorei (Cichorium intybus) en van den Wevers-kaardebol (Dipsacus fullonum). De laatstgenoemde plant schijnt tot hiertoe nog de beste uitkomsten gegeven te hebben.
Blijkens genomen proeven zijn de cocons gemakkelijk te kaarden en te spinnen. De verkregen draad is glad, wit, sterk en zeer buigzaam.
Ook nog eene andere soort van zijdeworm, namelijk Bombyx Mylitta, die sedert een paar jaren uit het Noorden van China naar Europa is overgebragt, kan zeer goed hier te lande gekweekt worden, daar zijn voedsel uit eikenbladeren bestaat. De cocons wegen tienmaal zoo veel als die van den gewonen zijdeworm, en de draad is merkelijk dikker zoodat de daarvan verkregen zijde minder fijn is. Zij is echter zeer geschikt om verschillende kleuren aan te nemen, zoo als door de onlangs met het beste gevolg genomen proeven van guérin-méneville gebleken is.
Uit een en ander volgt, dat men gegronde hoop mag voeden, dat de teelt van beide soorten van zijdewormen in ons vaderland met goeden uitslag zal kunnen worden ingevoerd, en dat onze handel en industrie voortaan niet meer geheel afhankelijk zullen behoeven te zijn van de thans vooral zoo wisselvallige zijde-oogsten in zuidelijker streken.
HET ZUCHTEN DER BOOMEN.
Behalve het ruischen der boomen door den wind, het suizen en zuchten der heen en weder bewogene stammen in uitgebreide wouden, heeft men ook meermalen een sterk zuchtend geluid waargenomen bij boomen, als zij door den bijl werden doorgehouwen. Duidelijk vooral