Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/190

Deze pagina is proefgelezen
164
HET LEVEN DER PLANTEN ALS NATUURDRIFT.

planeet geboren, deze gezamenlijk hare baan voorschrijven, zoo trekt de bodem den wortel tot zich, terwijl de stengel zich opheft naar het koesterend zonlicht. Het vocht, dat zich in de uiteinden der wortels bevindt, is doorgaans dikker dan de omringende vloeistoffen des bodems; van daar dat deze het evenwigt trachten te herstellen en door het dunne wortelhuidje dringen, om zich met het sap der wortelcellen te vermengen. Dit is de zoogenaamde endosmose, die de geheele plant van cel tot cel doordringt en de stofwisseling veroorzaakt, waardoor de plant wordt gevoed. Aan den anderen kant komen stengel en bladeren in aanraking met den dampkring. De warmte der zon doet hunne sappen ras verdampen en verwekt alzoo eene onophoudelijke beweging van vloeistoffen in de plant. Maar de atmosfeer heeft bovendien door de poriën des bodems gemeenschap met den wortel en geeft aan alle deelen der plant haar koolzuur af als een noodzakelijk voedingsbeginsel. Het water in den bodem, de waterdamp der lucht leveren aan de plant waterstof, en water en koolzuur geven haar zuurstof en koolstof. Verder wordt zij door de ammoniak en de salpeterzure zouten van stikstof voorzien, terwijl de bodem haar nog enkele andere opgeloste zouten toevoert. Van deze stoffen leeft de plant; de koolstof vooral is het voorname bestanddeel, waaruit zij zich vormt; hare stevigste deelen, haar geraamte bestaat uit koolstof; zonder zuurstof ontkiemt het zaad slechts onvolkomen, en waterstof en stikstof maken een voornaam bestanddeel uit der stoffen, die in de cellen der plant bereid worden. In de fijn verbrokkelde steensoorten, waaruit de bodem bestaat, vinden de wortels een hechten steun, die het geheele ligchaam der plant staande houdt; zonder licht en warmte kan zij niet leven; haar bestaan is aan het toetreden van vele onbewerktuigde stoffen verbonden, en ofschoon wij haar niet uit deze stoffen zelve zien ontstaan, zoo schijnt zij toch daarvan een gewrocht te wezen; hare tallooze vormen schijnen wetten te volgen gelijk aan die, welke de kristalschieting bij de mineralen beheerschen, ja misschien zijn de eerste planten als eene bijzondere verbinding uit de onbewerktuigde stoffen ontstaan! Dit alles is mogelijk. De natuur doet geene sprongen. Maar als wij die mogelijkheid aannemen, erkennen wij toch tevens iets onbegrijpelijks. Er is geene overeenkomst tusschen een kristal en het primitieve plant-orgaan, de cel.