De eerste, primitieve beweging van het plantaardig leven is die, welke wij groei noemen. De cellen, de blaasjes, die het ligchaam der plant zamenstellen en die zichzelven en elkander door de endos- en exosmose voeden, zetten zich uit, of wel uit eene cel ontstaan eene of meerdere dochtercellen, die naderhand de moedercel vernietigen. Het spreekt van zelf, dat deze groeibewegingen bij alle planten niet over het geheele ligchaam in gelijke mate plaats hebben. Bij de houtplanten geschieden zij in de zoogenoemde teeltstreek, die onder den bast ligt en waar zich de nieuwe houtlagen vormen, en nog sneller in de laatste uiteinden des booms, de knoppen.—In de kruidachtige en eenjarige planten geschiedt dit met nog grootere snelheid; vooral de deelen, welke de bloem voortbrengen, ontwikkelen zich dikwijls verwonderlijk spoedig. Maar het snelst en het meest eenvormig over de geheele plant heeft de groei plaats bij de minder zamengestelde, de lagere afdeelingen in het plantenrijk. De wieren zijn wel de langste planten der aarde; een hunner, de Macrocystis, bereikt eene lengte van 1500 voet, terwijl de paddestoelen zoo snel groeijen, dat zij dikwijls binnen weinige uren te voorschijn komen. En al zijn de planten ook niet zoo geruchtmakend, dat wij haar groei kunnen hooren, toch bestaat er in China eene bamboessoort (Mow-Chok), die binnen 24 uren 2½ voet langer wordt en vooral des nachts zich sterk ontwikkelt[1]. Ja, in tropisch Amerika moeten er Convolvulus-soorten zijn, die in 24 uren 24 voet groeijen en dus ieder uur een voet langer worden zouden. Zulk een groei zou misschien reeds met het oog te volgen zijn.
De bewegingen van den groei hangen naauw zamen met de voedingsbewegingen, de opslorping van vreemde stoffen, die de plant zich ten nutte maakt en de uitwerping der bestanddeelen, die zij niet noodig heeft. Deze bewegingen zijn veel sneller dan de vorige en staan tot deze als 't ware in verhouding als de loop van den minuutwijzer tot dien van den uurwijzer. "Wij bemerken dit, wanneer wij de naar water smachtende planten begieten, of nog natuurlijker na een lang gewenschten zomerregen[2]. In weinig oogenblikken rigten zich de ver