Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/210

Deze pagina is proefgelezen
184
Dr. BARTH'S REIZEN IN HET CENTRALE GEDEELTE VAN AFRIKA.

worpen heeft, maar welke in de Engelsche uitgave, die ik gezien heb, door houtsneêplaten zijn vervangen.

Vroeger dan james richardson, aan wien de Engelsche regering de hoofdleiding dezer reis had opgedragen, in Tripoli aangekomen, tracht barth zich zijnen tijd reeds dadelijk ten nutte te maken en zich tevens voor de groote onderneming voor te bereiden, door met zijnen landgenoot overweg eenen togt zuidwaarts van Tripoli te ondernemen, waaraan hij ruim drie weken besteedt. Hij begeeft zich eerst eenigszins westwaarts naar het zuiden tot aan het gebergte van Djebel, en reist vervolgens oostwaarts tot Lebda (het Leptis magna der oude geographie). Belangrijke ruïnen uit vroegere tijden worden hier opgemerkt, vooral ook zonderlinge overblijfsels, die aan dergelijke in Engeland en Ierland gelijkvormig zijn en uit twee, digt bijéén geplaatste tien of meer voeten hooge, vierkante zuilen bestaan, door eenen platten steen van boven bedekt. Van den rand van het gebergte ontspringen verschillende bergstroomen, wier beddingen (wadi's) echter doodloopen in de vlakte, die tusschen den bergrand en de Middellandsche zee zich uitstrekt. In het oostelijke deel Tarhona zijn verschillende basaltbergen door barth en overweg opgemerkt. Voor 't overige bestaan deze bergen uit kalk en zandsteen (krijt-formatie?). In Mesellata naar Lebda heen komt de bergrand digter noordwaarts bij de kust, die hier ook zuidwaarts gerigt is. Na den bergpas van Negasi doorgetrokken te zijn, keeren onze reizigers door eene vlakte en door de zandwoestijn el Mita mia Teruggurt westwaarts langs de kust naar Tripoli terug.

Na zich met richardson vereenigd te hebben, reisden nu barth en overweg, die den 24 Maart 1850 Tripoli verlieten, naar het zuiden, door Fezzan en de groote woestijn heentrekkende. Deze togt, op kameelen rijdende en waarbij in opgeslagen tenten overnacht werd, moet voor Europeanen zeer afmattend en uitputtend wezen. Wanneer wij in Europa, aan den haard in een armstoel zittend, zulk een reisverhaal lezen, kunnen wij ons, die thans door de spoorwegen zoo gemakkelijk van de eene hoofdstad naar de andere trekken, van dat reizen in Afrika slechts eene zeer flaauwe voorstelling maken. Maar al is het beeld, dat wij er van vormen, onbepaald in vele zijner trekken, zooveel bemerken wij toch met klaarheid, dat de ontberingen