Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/225

Deze pagina is proefgelezen
199
DE MOEDERLIEFDE IN DE NATUUR.

gingen geschonken, die de plaats van overleg en vernuft moesten vervullen; waar zij onmagtig zijn zelve te denken, denkt de natuur voor hen. De natuur, zegt herder, dacht hen voor, als zij deze neigingen in deze en weder niet in andere dieren legde, en noodigde het dier nu in zijne bewerktuiging te zien, te begeeren en te handelen, wat zij hem voorgedacht had[1] . Gaan wij uit dit oogpunt het dierenrijk van het insect tot den mensch kortelijk na, dan zullen wij overal deze moederliefde voor het kroost op de verwonderlijkste wijze bestuurd zien.

Bij de insecten b.v. vinden wij vele soorten, welker jongen niet voor zichzelve kunnen zorgen, en de ouders reeds gestorven zijn, als het toekomstig geslacht herleeft; zonder eene bijzondere voorzorg der natuur of leiding der ouders moesten deze dieren omkomen; maar hier zorgt de moeder reeds voor haar kroost, voor het nog aanwezig is, en zoekt daarvoor voedsel, voor zij nog een ei gelegd heeft. Hierbij komt nog, dat, even als bij hoogere diersoorten, het voedsel, hetwelk de jongen nuttigen, meestal geheel van dat der ouders verschilt, maar dan schikt zich het wijfje hierin niet naar hare eigen smaak en behoefte, maar legt hare eijeren op die plaatsen, waar hare jongen het voor hen geschikte onderhoud kunnen bekomen. De zandwesp graaft in zandige gronden holen, waarin zij eene groote spin of rups steekt, die zij niet doodt, maar, door op eene bepaalde plaats het zenuwstelsel met haren angel te kwetsen, slechts verdooft en verlamt, en hierdoor hun bederf en verrotting verhindert, en nu legt zij in ieder dezer holen een ei, waar dus het jong zijn versch voedsel aanwezig vindt, als dit het ei verlaat. Andere wespen echter openen weder van tijd tot tijd deze voor ieder ander onkenbaar gemaakte en zorgvuldig gesloten gangen, zoo spoedig de larven den ingebragten voorraad verteerd hebben, hetgeen de ouders met juistheid schijnen te weten, leggen dan nieuwen voorraad in het nest, en sluiten het weder digt, om allen toegang van vijanden af te weren. De houtwesp brengt bij het eitje in de cel eene soort van door haar toebereid deeg, hetwelk niet voor haar, maar wel voor het uit het ei komende masker het geschikste voedsel is. De eenzame wesp verzamelt elf of twaalf kleine groene rupsen of maden, ofschoon zij zelve van plantenvoedsel leeft; zij maakt deze bij het ei

  1. Herder, Ideeën zur Philos. der Geschichte, 1 Th. pag. 97.