Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/231

Deze pagina is proefgelezen
205
DE MOEDERLIEFDE IN DE NATUUR.

plaats. Gelukt het hem door deze onvermoeide pogingen zijn schat te bewaren, totdat de jongen op het punt zijn van uit te komen, dan verdubbelt hij zijne inspanning; hij verwijdert weder de aangebragte steentjes, maakt meerdere openingen in het nest, versterkt den aanhoudenden waterstroom en verplaatst de eijeren dan naar de zijde, dan naar het midden van het nest. Zijn nu na tien of twaalf dagen de jonge vischjes uitgekomen, dan moet hij ze nog lang tegen de vijanden beschermen; in het begin kunnen deze wegens den zwaren aanhangenden doijerzak zich nog moeijelijk bewegen, maar hij duldt niet, dat een de boorden van het nest verlaat, of zoo dit geschiedt, brengt hij ze in zijn bek terug; volgen meerdere deserteurs, dan vat hij soms eenige tegelijk met zijn bek, zonder ze echter te kwetsen. Wordt zijne talrijke familie grooter, dan hebben zij ook meerdere ruimte noodig, maar nu laat hij ook toe, dat zij in de onmiddellijke nabijheid van het nest zwemmen, maar even als een herdershond zwemt hij aanhoudend er om heen om zijne kudde bijeen te houden, totdat hij die na 20 dagen aan zich zelve kan overlaten; hoezeer anders vraatzuchtig, heeft hij gedurende al dien tijd zelf zich geene spijs gegund. Kan de moederzorg der natuur ergens sterker spreken, dan bij dit nietige vischje?

Ook bij de amphibiën, schoon zij meestal de jongen aan hun lot moeten overlaten, ontbreekt deze moederzorg der natuur niet. Bij de krokodillen gaat deze zorg reeds verder dan bij vele anderen; zij zoeken volgens v. humboldt[1] hunne onder het zand bedekte eijeren aan de oevers op tegen den tijd, dat de jongen uitkomen, roepen hunne jongen, die hun antwoorden en voeren hen naar de rivier en bewaken hen tegen gevaar. Dit vermag echter de schildpad niet, die wel middelen tot eigene bescherming in zijn schild, maar geene wapenen van de natuur ontvangen heeft. Maar daarom is de natuur in hare middelen ter bescherming van het kroost niet uitgeput. De zeeschildpad graaft b.v. eveneens een kuil in het zand aan den oever, en dekt dien weder toe om de eijeren door de zonnestralen te laten uitbroeden; naauwelijks hebben echter de jongen de eijeren verlaten, of eene reeks

  1. Reise in die Aequinoctial Gegenden, Stutgart, 1815, tom. III, pag 427; ook burdach, Physiol. 3 B. pag. 117.