Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/244

Deze pagina is proefgelezen
218
DE MOEDERLIEFDE IN DE NATUUR.

zelve alleen, zij is hier geheel alleen de trouwhartige moeder, die in alles voorziet; bij de hoogere dieren stond zij deze zorg voor de voeding en opkweeking der jongen aan de ouders af, maar zij behield voor zich de besturing van de driften, de neigingen en ontwikkeling der geestvermogens en der gedachten, die de Schepper zelf aan ieder dier, naar zijne behoefte gewijzigd, inplantte. Bij den mensch alleen liet de Schepper de ontwikkeling en opvoeding van ligchaam en geest beide geheel aan de ouders over. Hij schonk slechts aan het kind de vatbaarheid en den aanleg, aan de ouders de verworvene kennis en het verstand, door kinderliefde aangevuurd en door ingeschapen zedelijk gevoel en het bewustzijn van eenen hoogeren oorsprong veredeld. Niet het dier, maar de mensch moest zelf zich vormen, en zich tot een hoogeren trap van humaniteit, van zedelijke waarde verheffen, moest zich tot deugd en godsvrucht, ja tot onsterfelijkheid volmaken. Zijne geestvermogens moesten aan geene banden van instinct worden gelegd, en hiertoe werd hij wel zonder ingeschapen kennis, maar ook vrij geschapen, om zelf zich tot een zelfstandig vrij denkend wezen te ontwikkelen, en door eigen kracht en oefening, door inspanning en strijd in lief en leed, zich tot een hooger standpunt voor te bereiden en te vormen. Hiertoe verlengde de natuur zoolang mogelijk zijne jeugd en leertijd, zooals zij die bij geen enkel dier had uitgerekt, juist wijl hij alles, tot zelfs zijne eigene taal moest leeren, die ieder dier naar zijne behoefte is ingeschapen. Hij moest niet meer de geboren knecht of de gehoorzame slaaf zijn aan den leidband der natuur, maar de geliefde vrije zoon in het huis zijns Vaders, wiens beeld hij, en dat wel hij alleen in zijn boezem draagt. Hieraan is dan ook de moederliefde in den mensch geëvenredigd; deze is edeler, hooger, haar doel gaat verder; zij beoogt niet alleen ligchamelijke opvoeding, maar ook de zedelijke en verstandelijke ontwikkeling van den geest; zij strooit in hare geliefde kinderen de zaden van kennis, van deugd, van godsvrucht en liefde, zij geleidt het menschdom tot het gevoel van het ware, schoone en goede, ja hare blikken reiken tot over het graf.

En wie, die deze verhevene taal van den Schepper in de natuur verstaat en gevoelt, die ons met luider stemme wordt verkondigd, kan nog vragen, of ook in de natuur lessen van zuivere, hoogere moraal en echte humaniteit worden gepredikt? Hoe kan hij, die navorscht en