Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/260

Deze pagina is proefgelezen
234
DE VULKAAN VAN ANTUCO IN CHILI.

meer laat zich moeijelijk schatten, daar het naar het noorden toe verscheidene armen tusschen de bergen uitzendt, doch zijn zuidelijke oever schijnt omstreeks vijf uren gaans lang te zijn. Zijne diepte is waarschijnlijk zeer aanzienlijk, daar het eigenlijk een met water gevulde uitgebluschte krater is, en nabij den oever bezat dit eene temperatuur van slechts 8° C. Vermoedelijk verdrijft deze koude ook alle bewoners, want wij zagen op de geheele lengte van het meer slechts een paar eenzame eenden. Het water heeft eenen flaauwen smaak, het vertoont zich zeer kalm en in het zonlicht blaauw, doch de sporen van golfgeklots tegen den oever bewijzen, dat de van hunne banden ontslagen winden ook deze spiegelende oppervlakte in eene woedende zee kunnen herscheppen.

Tallooze wit gebleekte geraamten van paarden en zelfs eenige menschelijke overblijfselen liggen verspreid over de donkere zandvlakte. Alle dieren, welke op de lava's der westzijde verlamd werden en het einde der onvruchtbare vlakte niet konden bereiken, moeten hier den hongerdood sterven. Ook hebben de togten der Indianen en der kleine Chilische legers veel bijgedragen tot vermeerdering van deze treurige overblijfselen.

Eindelijk bereikten wij de oostelijke zijde des vulkaans, dien wij derhalve geheel waren omgetrokken, en welks breede massa thans tusschen ons en het dal van Antuco lag. Meermalen waren zijne zijden herkend geworden, doch de groote, duidelijk zigtbare lavastroomen, de onvruchtbaarheid des bodems en het gebrek aan water hadden tot hiertoe ieder teruggehouden van eene beklimming, die door de steilheid niet geheel verboden scheen te worden. Zonder oponthoud zetten wij onzen togt voort; alleenlijk zonden wij den geoefenden de serra van tijd tot tijd vooruit, om naar de sporen van Indianen te zoeken, en bereikten des namiddags een der zijtakken des bergs, aan welks voet zich eene grot bevindt, naar welke de geheele omstreek haren naam (la cueva) draagt. Daar deze grot echter dikwijls door de Indianen tot hun nachtleger gekozen wordt en in de nabijheid van het gewoonlijk gevolgd pad is gelegen, zoo vermeden wij haar, om liever eene geschikte plaats voor ons leger te zoeken op de hoogten, waar ons een vijand niet zoo ligt zoude ontdekken of althans niet onvoorbereid kunnen overvallen.