in onze aardkorst, in de vulkanen niets anders kunnen zien dan de schoorsteenen, waaruit de ontledingsproducten dier stoffen ontwijken. Wij zouden deze vooronderstelling kunnen staven door de menigte zoetwaterdiatomeën, die Ehrenberg in de vulkanische asch vond, door den aard der vulkanische gordels, welke zich steeds in en rondom de zee nabij betrekkelijk nieuw gevormde lagen vertoonen, door het optreden van eenen anderen vulkaan in de nabijheid, wanneer de oude schoorsteen niet meer werkt. Wij zouden verder kunnen wijzen op de omstandigheid, dat geen kalk, geen zandsteen of leemgesteente voorkomt, of het bevat meerdere procenten organische stof, tot ontbinding geschikt; wij konden daarbij wijzen op analogiën, die wij vroeger bij gelegenheid van het steenzout bij de pseudo-vulkanische verschijnselen hebben gevonden. Wij konden daarop wijzen, dat de gang van ontwikkeling, eerst van zwavelzuur, daarna van koolzuur, niet alleen bij de vulkanische eruptiën, maar bij het geheele verloop van het vulkanisme zich vertoont. Zoo doende konden wij zeer ligt de hooge waarschijnlijkheid van onze meening aantoonen. Maar, zouden wij dan niet van dezelfde voorbarigheid te beschuldigen zijn als onze voorgangers, die in stede van de natuur eerst tot uitputtens toe te onderzoeken, haar van te voren de wet voorschreven? Het zij dan genoeg, dat wij alleen het besluit opmaken, dat de vulkanische werkingen zeer goed eene plaatselijke verschijning kunnen zijn, welke, hoewel zij voor ons geducht schijnt, en hare werkingen te gelijkertijd een aanzienlijk gedeelte van ons werelddeel in schrik en ontsteltenis brengen, nogthans ons volstrekt niet noodzaakt tot het aannemen eener in zeer groote diepte liggende oorzaak. Het zal ons welligt later verdund zijn, deze stelling in verband met de vulkanische verschijnselen van andere werelddeelen te ontwikkelen, weshalve wij daarover thans niet meer zullen uitweiden.
Wat de vaste vulkanische producten aangaat, verdient het meest onze opmerking het onderscheid tusschen de lava's, sinters en vulkanische asch, welke sterk door de hitte veranderde gesteenten vormen, en de schoone blokken met mineralen, waarschijnlijk van gangen in kalkrotsen afkomstig, welke naauwelijks een spoor van de werking van vuur vertoonen. Deze mineraalblokken, welke den Vesuvius tot eene onuit-