Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/319

Deze pagina is proefgelezen
294
DE CARIBITO.

Door kunstige werktuigen brengt hij de delfstoffen naar de oppervlakte der aarde; door wel berekende inrigtingen verdrijft hij giftige gassen en laat de zuivere lucht der bergtoppen stroomen in zijne werkplaatsen; waar dit niet mogelijk is vreest hij toch geenszins den verstikkenden adem van den berggeest: met zijne veiligheidslamp gewapend beziet hij de spelonken en holen des onderaardsch en rijks. Maar eene niet opgemerkte opening in den wand is allengs grooter geworden, uit eene reeds lang verlatene mijn stroomen schadelijke, brandbare luchtsoorten naar binnen: zij verraden haar aanzijn slechts dan als zij in zoo groote hoeveelheid verzameld zijn, dat bijna de geheele mijn gevuld is. Hoort gij dien vreeselijken knal, voelt gij het schudden van den bodem, en rilt gij op het vernemen van dien kreet uit de diepte? Een mijnwerker ging met zijne lamp in de mijn, vertrouwende daar, even goed als op de oppervlakte der aarde, lucht tot ademhaling geschikt te zullen vinden, en op eens ontvlamt het ingestroomde gas, terwijl de ontploffing het geheele werk vernielt, de ongelukkige werklieden begravende onder steenen en rotsklompen. Eene enkele gassoort was genoeg om den heer der natuur te maken tot haren slaaf.

Doch verlaten wij de zee en de bergen, gaan wij in onze gedachten naar het verre westen; volgen wij den koenen natuuronderzoeker in bosschen en op wateren, sedert de schepping misschien door geen menschenoog gezien. Ook daar toont de mensch heer der natuur te zijn; 's nachts als de beer of de jaguar rondom zijne legerplaats huilt en loert op prooi, legt hij vuren aan en houdt het roofdier van zich af; als de woeste buffel met dreigende horens brullende van woede op hem aandraaft, schiet hij hem neder met een weinig lood. Als het ongebaande woud geen einde heeft voor zijn gezigt en de hemel met zwarte wolken bedekt is, zoodat hij geene hemellichten kan waarnemen, wijst ook hem, gelijk den zeeman op de baren, het kompas den weg. Ja groot is ook de mensch, zelfs daar waar alles groot en heerlijk is. Hij weet de vruchten te verkrijgen van de reuzen des wouds; uit den stam des koebooms (Galadodendrum utile) haalt hij het voedzame, melkachtige sap; uit den bast der kinaboomen bereidt hij zich een geneesmiddel tegen eene het ligchaam ondermijnende ziekte. Herten en antilopen voorzien hem van dierlijk voedsel, of hij zoekt het uit