der tanden. De neusgaten bevinden zich tusschen de oogen en worden beide door een vliesachtig tusschenschot in tweeën verdeeld. Het ligchaam is aan beide zijden met kleine, zilverwitte schubben bedekt; de geheele rug, de staart en de rugvin zijn groenachtig, het onderste gedeelte van het ligchaam, de kieuwschilden en de borst-, buik- en aarsvinnen zijn schoon roodachtig geel. De staart is weinig gevorkt. De eerste rugvin heeft 19 of 20 stralen, de tweede rugvin is eene zoogenaamde vetvin, of eene voortzetting der huid met eenig vet gevuld en zonder stralen. De borstvinnen zijn lancetvormig van gedaante en langer dan de buikvinnen. De stralen der aarsvin zijn sterk en van 25 tot 27 in getal; deze vin loopt van den anus tot bijna aan den staart. De kieuwstralen zijn 4 of 5, gelijk bij de overige zaagbuiken. De zwemblaas is dubbel, groot en hoogst merkwaardig van gedaante. Het eerste gedeelte, 7⁄10 duim lang, is eivormig: het tweede gedeelte is kegelvormig, veel kleiner, afgestompt en een weinig hol aan die plaats waar het, als 't ware, het eerste gedeelte omvat. Deze beide blazen hebben slechts gemeenschap door eene buis, welke niet, gelijk bij vele andere visschen, uit den slokdarm, maar uit de maag haren oorsprong neemt, eerst in het eerste gedeelte der zwemblaas dringt, en, dit doorloopende, in het afgeknotte gedeelte van de tweede afdeeling inmondt. Aan de maagopening van deze buis bevindt zich eene kringspier, en de lucht verlaat eerst dan de tweede afdeeling, als men de eerste verbreekt. Het stikstofgas, door de spijsvertering ontwikkeld, verspreidt zich in de zwemblaas, een orgaan hetwelk waarschijnlijk tot het voedingsstelsel en niet tot het ademhalingsstelsel der visschen behoort.
De caribe of caribito schijnt hetzelfde vischje te zijn, hetwelk door marcgrav onder den naam van Piranha of Piraya (zijn braziliaansche naam) beschreven en door linné Salmo rhombeus geheeten is. De Maypurès-Indianen heeten het Umati. Men vindt in den Orinoko drie soorten, welke misschien slechts verscheidenheden zijn. De caribito is zeer aangenaam van smaak en laat zich met den hengel, ja zelfs met een stukje vleesch aan eene kromgebogene speld bevestigd, gemakkelijk vangen. Het opmerkelijkste van dezen visch is voorzeker zijne buitengewone bloedgierigheid en zijne gretigheid naar het vleesch