Over verbeening.—Heinrich müller heeft belangrijke onderzoekingen over de verbeening van kraakbeenderen geleverd. Het hoofdresullaat is, dat de kraakbeenligchaampjes geenszins in beenligchaampjes overgaan, maar integendeel zich tot beenkanalen vereenigen, op welker oppervlakte nieuwe beenlagen laagswijze gevormd worden, terwijl de oorspronkelijk verkalkte tusschencellige zelfstandigheid der kraakbeenderen wordt opgeslorpt. Daaruit volgt, dat het kraakbeen niet in been overgaat, maar dat het kraakbeen wordt opgeslorpt en beenweefsel zich geheel nieuw in zijne plaats vormt. De overgang van chondrine-gevend in lijmgevend weefsel behoeft dus, van het scheikundig standpunt, geene verklaring meer, omdat hij niet wezenlijk voorkomt.—Deze onderzoekingen van muller zijn met veel bijval ontvangen. (Zeitsch. f. Wiss. Zoöl.: ook afzonderlijk uitgegeven: Ueber die Entwickelung der Knochersubstanz. Leipzig, 1858).
Over den invloed der nervi vagi op het mechanisme der ademhaling.—Weber heeft voor eenige jaren bewezen, dat prikkeling der zwervende zenuwen (nervi vagi) tot stilstand van het hart aanleiding geeft, in den toestand van verslapping. De invloed wordt bemiddeld door centrifugaal-geleidende zenuwdraden, want hij openbaart zich, na doorsnijding der zenuw, door prikkeling van het peripherische stuk. Daarentegen doet prikkeling van het centrale stuk het mechanisme der ademhaling stilstaan. Sedert dit door schiff en later door kölliker en h. meuller was aangetoond, zijn er een aantal onderzoekingen in het werk gesteld, waarbij de gevoelens verdeeld bleven, of de stilstand der ademhaling bij inademing dan wel bij uitademing tot stand kwam. Onlangs hebben aubert en v. tschischwitz hunne onderzoekingen omtrent dit punt bekend gemaakt en zij zijn tot de conclusie gekomen: dat »zwakke stroomen van den inductie-toestel, op één of beide zwervende zenuwen aangewend, die nog niet in staat zijn het hart tot stilstand te brengen, het middelrif in den toestand van blijvende zamentrekking (inademing) behouden, terwijl sterke stroomen zoowel het middelrif als het hart tot werkeloosheid brengen." Hierdoor schijnt het verschi in uitkomsten, door anderen verkregen, verklaard te zijn. (Moleschott's Unters. zur Naturl. des Menschen und der Thiere. B., III.
Infusoria in het darmkanaal van den mensch.—In twee gevallen is het prof. malmsten in Stockholm gelukt in het darmkanaal bij den mensch een nieuw entozoön of ingewands-dier op te sporen, hetwelk hij heeft beschreven en afgebeeld in het Archiv f. path. Anat. v. virchow, B. 12, 2 Heft 1857.—Daar